door admin | okt 22, 2020 | Actualiteiten
Wertheim advocatuur b.v. is aangesloten bij SAM Advocaten, een netwerk van onafhankelijke advocatenkantoren die gespecialiseerd zijn in het omgevingsrecht. SAM Advocaten geeft wekelijks een Omgevingsflits met samenvattingen van recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit. Hieronder geeft Rob voor de Omgevingsflits een samenvatting van zo’n uitspraak.
AbRvS 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2492. In het oude bestemmingsplan waren op het bedrijventerrein nog mestbewerkingsbedrijven mogelijk, maar de raad van Oss besluit dat plan te herzien en die mogelijkheid te schrappen. Dat vindt geen genade in de ogen van GS Noord-Brabant. Zij geven een reactieve aanwijzing, zodanig dat oude plan herleeft. GS Noord-Brabant achten het herzieningsplan in strijd met het provinciale mestbeleid, dat beoogt mestbewerkingsbedrijven op daartoe geschikte bedrijventerreinen mogelijk te maken en mogelijk te houden.
Provinciaal belang
Volgens de Afdeling is er een provinciaal belang voor het geven van de reactieve aanwijzing. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het belang om te voorzien in voldoende mestbewerkingscapaciteit op daarvoor geschikte, schaarse locaties de grenzen van de afzonderlijke gemeentelijke gebieden overschrijdt, en zowel zijn grondslag vindt in provinciaal mestbeleid als ook in de actualisatie uit 2017 van de provinciale Verordening ruimte 2014 door daarin mestbewerkingsbedrijven ook zonder daaraan voorwaarden te verbinden op industrieterreinen in bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken.
Noodzaak
Was hier ook een noodzaak voor het geven van de reactieve aanwijzing? Of het provinciaal belang het geven van een reactieve aanwijzing noodzakelijk maakt, behelst volgens de Afdeling een bevoegdheid met beleidsruimte, waarbij het college een zorgvuldige afweging dient te maken van de betrokken belangen. De Afdeling is van oordeel dat GS Noord-Brabant de reactieve aanwijzing noodzakelijk heeft kunnen achten ter bescherming van provinciale belangen. Zij volgt het betoog van GS Noord-Brabant dat de behoefte aan locaties (voor mestbewerking) groot is en er weinig locaties beschikbaar zijn, dat de behoefte naar verwachting ook zal toenemen in de komende jaren. Verder hebben GS Noord-Brabant o.a. gesteld dat het betrokken bedrijventerrein zeer geschikt is voor mestbewerking omdat de desbetreffende gronden reeds bestemd zijn voor bedrijven die vallen in de zwaardere milieucategorieën 3 tot en met 5 en daarmee ruimte bieden voor mestbewerking.
Alternatieve instrumenten
Hadden GS Noord-Brabant niet moeten kiezen voor alternatieve instrumenten, zoals een proactieve aanwijzing of een provinciaal inpassingsplan? Neen. In ECLI:NL:RVS:2011:BP2846 en ECLI:NL:RVS:2011:BQ1865 heeft de Afdeling overwogen dat een proactieve aanwijzing of een inpassingsplan in de rede ligt voor ontwikkelingen die het provinciebestuur met het oog op een goede ruimtelijke ordening wenselijk of noodzakelijk acht. Dit zijn geen andere bevoegdheden die het bij de reactieve aanwijzing betrokken provinciaal belang konden beschermen, maar bevoegdheden die de provincie kan inzetten als zij zelf iets mogelijk wil maken in plaats van bevoegdheden om met het provinciaal belang strijdige onderdelen van een bestemmingsplan te blokkeren. Uit ECLI:NL:RVS:2012:BW9565 volgt dat overwegingen dat een reactieve aanwijzing eenvoudiger, sneller en duidelijker is dan het in procedure brengen van een inpassingsplan of provinciaal projectbesluit ook een rol kunnen spelen bij de keuze voor de reactieve aanwijzing boven andere instrumenten. Hier doet een reactieve aanwijzing het meest recht aan de situatie: door de reactieve aanwijzing herleeft onmiddellijk het oorspronkelijke bestemmingsplan en zijn mestverwerkingsbedrijven weer mogelijk.
Mer-beoordelingsplicht
Het gemeentebestuur betoogt verder nog dat de reactieve aanwijzing m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dat klopt niet. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt uitsluitend de proactieve aanwijzing gelijk gesteld met een “plan”.
door admin | sep 18, 2020 | Actualiteiten
Online mini-symposium Actualiteiten omgevingsrecht
Susan Schaap en Rob Wertheim verzorgen via SAM Advocaten in de namiddag van 29 oktober 2020 een actualiteitenbijeenkomst ‘Actualiteiten omgevingsrecht’. I.v.m. Covid-19 dit keer online.
Hierbij nodigen wij u van harte uit!
Tijdens het symposium worden de belangrijkste ontwikkelingen in het omgevingsrecht behandeld.
Deelname is kosteloos en staat open voor juristen en juridisch beleidsmedewerkers die werkzaam zijn bij gemeenten, provincies, waterschappen en andere overheden.
Wilt u hieraan deelnemen, dan kunt u zich opgeven via info@wertheimadvocatuur.nl. Vermeldt a.u.b. uw naam en contactgegevens (mail en telefoonnummer), alsmede uw organisatie (gemeente, provincie, waterschap of andere overheid) en functie. Uw gegevens worden enkel gebruikt voor het webinar. Kort voor 29 oktober 2020 ontvangt u de inloggegevens.
Mocht u 29 oktober 2020 verhinderd zijn, dan kunt u op 8 oktober 2020 terecht bij Janike Haakmeester en Monique Blokvoort (www.blokvoortadvocaten.nl/webinars) en op 15 oktober 2020 bij Ineke van Leeuwen en Eelco de Jong (info@zypp.nl).
Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld, foto Rob Wertheim 16 september 2020
door admin | aug 8, 2020 | Actualiteiten
In Bouwrecht 2020/56 (aflevering 8, augustus 2020) verschijnt de annotatie van Rob over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1184, over de natuurvergunning voor de herontwikkeling en exploitatie van Radio Kootwijk. Hieronder zijn de samenvatting van de uitspraak en de noot opgenomen.
Samenvatting
Uit de passende beoordeling blijkt niet dat is onderzocht of de sprengen een potentiële ontwikkellocatie voor de verbeter- of uitbreidingsdoelstelling van de beekprik vormen, terwijl ook niet is gebleken dat ervan kan worden uitgegaan dat zich elders binnen het Natura 2000-gebied potentiële ontwikkellocaties bevinden of voldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn om de doelstelling voor de beekprik te realiseren. Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat het college zich er op basis van de passende beoordeling niet van verzekerd heeft mogen achten dat de projecten 1, 2 en 3 geen significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de beekprik.
Niet in geschil is dat deze maatregelen, in elk geval wat betreft het plaggen, het verwijderen van opslag en het bekalken, ten tijde van de passende beoordeling nog niet volledig ten uitvoer waren gelegd. De verwachte positieve effecten van deze maatregelen hadden zich ten tijde van de passende beoordeling dan ook nog niet voorgedaan, zodat deze bij die beoordeling dan ook nog niet vaststonden in de zin van voormeld uitgangspunt. Deze maatregelen mochten daarom niet als mitigerende maatregel in de passende beoordeling worden betrokken.
De Stichting wijst er terecht op dat uit de bij de aanwijzingsbesluiten horende kaarten en exclaveringsformules volgt dat de te verwijderen bestaande gebouwen en verhardingen geen deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de realisatie van vervangend leefgebied voor de betrokken vogelsoorten op die locaties plaatsvindt buiten het Natura 2000-gebied. De realisatie van een dergelijk nieuw leefgebied kan niet worden aangemerkt als een mitigerende maatregel. Ook daarom mogen de verwachte voordelen van deze maatregel niet in de passende beoordeling worden betrokken bij de vraag of de negatieve gevolgen van de projecten kunnen worden voorkomen of verminderd.
Noot Rob
1.
De (gedeeltelijk) afgedrukte zaak betreft de vergunning die GS Gelderland, na een eerdere mislukte poging (zie r.o. 1.3 en ABRvS 28 november 2012,
ECLI:NL:RVS:2012:BY4431), op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) aan Staatsbosbeheer Regio Oost hebben verleend voor de herontwikkeling en exploitatie van
Radio Kootwijk; zie voor de procedure over het bestemmingsplan “
Radio Kootwijk” ABRvS 12 oktober 2016,
ECLI:NL:RVS:2016:2683.
Radio Kootwijk is aan het begin van de jaren 1920 gebouwd (vgl.
Kamerstukken II 1920/21, 298, 7, bijlage I). De eerste
Vogelwet (Wet van den 23sten September 1912,
Stb. 303, houdende bepalingen tot bescherming van in het wild levende vogels) was toen al enkele jaren in werking. Die wet is net als de veel latere Nbw 1998 een van de voorlopers van de huidige
Wet natuurbescherming (
Wnb). In de afgedrukte zaak is vanwege het overgangsrecht van
artikel 9.10 Wnb de Nbw 1998 nog relevant.
Radio Kootwijk is als zender al jaren niet meer in gebruik. Staatsbosbeheer wil het complex met vijf verschillende projecten herontwikkelen, maar de Stichting Werkgroep Milieuzorg Apeldoorn (hierna: SWMA), die ijvert voor de natuur in en rond Apeldoorn, vreest dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe worden aangetast. Men zou niet verwachten dat zo’n Stichting in rechte komt te staan tegenover een organisatie die tot doel heeft “bestaande, onderscheidenlijk potentiële, natuurwetenschappelijke, bosbouwkundige, landschappelijke, recreatieve, archeologische, aardkundige of cultuurhistorische waarden (…) in het algemeen belang duurzaam in stand te houden” (
artikel 3, lid 1, Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer), laat staan dat zo’n Stichting met succes beroep instelt. Toch gebeurt dat in de afgedrukte uitspraak. Verschillende interessante aspecten passeren de revue, maar ik kan er slechts enkele aanstippen.
2.
In de uitspraak komen de effecten van geluid en trillingen als gevolg van het verkeer van en naar de vergunde projecten aan de orde. SWMA voert aan dat de effecten van geluid en trillingen voor de beekprik ten onrechte in de passende beoordeling buiten beschouwing zijn gebleven. Het gemotoriseerde verkeer van en naar de vergunde projecten rijdt voor het grootste deel over de Hoog Buurloseweg. Daar ligt een spreng die in beginsel een geschikte habitat kan vormen voor de beekprik; volgens SWMA gaat het om het habitattype beken en rivieren met waterplanten (H3260). Ook als de beekprik daar niet voorkomt, hadden de effecten volgens SWMA onderzocht moeten worden, omdat voor de beekprik in het besluit tot aanwijzing van Natura 2000-gebied Veluwe een uitbreidingsdoelstelling is gesteld. De Afdeling is het daarmee eens: bij de passende beoordeling moeten niet slechts de gevolgen van het project worden bezien voor de aanwezige arealen van een habitattype of het aanwezige leefgebied van een soort, maar ook de gevolgen in het licht van verbeter- of uitbreidingsdoelstellingen van habitattypen of leefgebied van soorten. Er had onderzocht moeten worden of de sprengen een potentiële ontwikkellocatie voor de verbeter- of uitbreidingsdoelstelling vormden. Als dat het geval is, hoeft er nog geen man overboord te zijn, mits zich elders binnen het Natura 2000-gebied potentiële ontwikkellocaties bevinden of voldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn om de doelstelling voor de beekprik te realiseren, zo lijkt de Afdeling aan het slot van r.o. 14.2 (en vergelijkbaar voor het vliegend hert aan het slot van r.o. 15.3) te suggereren. Hoe de toets van elders gelegen potentiële ontwikkellocaties en uitbreidingsmogelijkheden precies moet verlopen, hoefde in de afgedrukte uitspraak niet duidelijk gemaakt te worden, omdat al niet onderzocht was of de sprengen nabij de vijf vergunde projecten (althans de spreng nabij de Hoog Burloseweg) een potentiële ontwikkellocatie voor de verbeter- of uitbreidingsdoelstelling vormden. Niettemin kan men zich wel afvragen hoe duidelijk moet blijken dat de doelstelling voor de beekprik (resp. het vliegend hert) elders binnen het Natura 2000-gebied kan worden gehaald als zij, zoals hier, redelijk vaag is en in ieder geval niet gekwantificeerd is (“uitbreiding verspreiding, uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie” voor zowel de beekprik als het vliegend hert). Die duidelijkheid vindt men bijvoorbeeld ook niet in de nu door de Afdeling genoemde uitspraak
ECLI:NL:RVS:2016:864, waar vrij gemakkelijk leek te worden aangenomen dat zich elders binnen het Natura 2000-gebied (Schoorlse Duinen) voldoende uitbreidingsmogelijkheden bleven bestaan om de doelstelling voor het in die zaak relevante habitattype te realiseren. Het uiteindelijke doel zal in ieder geval moeten zijn de habitats in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen; vgl. artikel 3, lid 1,
Habitatrichtlijn.
3.
Door de herontwikkeling van
Radio Kootwijk zal ook de stikstofdepositie op beschermde habitattypen enigszins toenemen. In de passende beoordeling worden “mitigerende” maatregelen als kleinschalig plaggen en het verwijderen van exoten als de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers beschreven. In de genoemde bestemmingsplanprocedure
ECLI:NL:RVS:2016:2683 werd nog zonder al te veel omhaal van woorden geaccepteerd dat die maatregelen in de toen voorliggende passende beoordeling waren betrokken. Zijlmans & Squintani, ‘Stel gerust een prejudiciële vraag! Toepassing van de CILFIT-doctrine in geval van mitigerende (en compenserende) maatregelen’,
Tijdschrift Natuurbeschermingsrecht 2018/26, p. 52, stelden al eerder dat de doeltreffendheid van de maatregelen op het moment van de passende beoordeling van het plan nog niet bewezen was. In navolging van haar PAS-uitspraak
ECLI:NL:RVS:2019:1603, r.o. 7.4, komt ook de Afdeling in r.o. 17.1-17.3 nu tot de conclusie dat de maatregelen niet als mitigerende maatregel in de passende beoordeling betrokken mochten worden, omdat de verwachte positieve effecten ervan zich ten tijde van de passende beoordeling nog niet hadden voorgedaan.
4.
Al eerder, bijvoorbeeld in ABRvS 11 februari 2015,
ECLI:NL:RVS:2015:345,
Gst. 2015/37, m.nt. Van Zundert;
M&R 2015/54, m.nt. Kaajan, is uitgemaakt dat de realisatie van nieuw leefgebied buiten het Natura 2000-gebied niet kan worden aangemerkt als mitigerende maatregel. In de afgedrukte uitspraak, r.o. 17.7, wordt die lijn bevestigd. In het aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Veluwe is een zogeheten exclaveringsformule opgenomen die erop neerkomt dat bestaande bebouwing en verhardingen geen deel uitmaken van het aangewezen gebied. Zo’n exclaveringsformule is gebruikelijk en prevaleert boven de bij het aanwijzingsbesluit behorende kaart met het aangewezen gebied. Zie ook J. Verbeek,
Gebiedsbescherming in de Wet natuurbescherming, Zutphen: Uitgeverij Paris 2016, p. 110-112. Bij wege van mitigatie zouden in de onderhavige zaak gebouwen en verhardingen verwijderd worden. Zij maakten echter vanwege de exclaveringsformule geen deel uit van Natura 2000-gebied Veluwe. Vanwege de eerdere rechtspraak mochten dat dus geen mitigerende maatregelen heten en dus konden zij niet in de passende beoordeling worden betrokken bij de vraag of de negatieve gevolgen van de projecten konden worden voorkomen of verminderd.
Gebouw A Radio Kootwijk. Foto Rob Wertheim 7 augustus 2020
door admin | jul 15, 2020 | Actualiteiten
In Bouwrecht 2020/49 verschijnt een annotatie van Joost oude Egbrink over een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:1020) over een reactieve aanwijzing van GS Zuid-Holland. Die aanwijzing was gebaseerd op artikel 3.8, lid 6, Wet ruimtelijke ordening en strekte ertoe dat de in het besluit aangeduide plan(onder)delen geen deel bleven uitmaken van het bestemmingsplan “Hoek van Holland – Buitengebied”, zoals dat door de gemeenteraad van Rotterdam bij besluit van 28 juni 2018 was vastgesteld.
Samenvatting uitspraak
Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft een reactieve aanwijzing gegeven wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. Volgens het college zijn burgerwoningen en plattelandswoningen geen glasgerelateerde functies, zodat deze niet zijn toegestaan binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’ behorende bij de Verordening ruimte 2014. Het omzetten van deze voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- onderscheidenlijk plattelandswoningen zal leiden tot een belemmering van de bestaande glastuinbouwbedrijven, aldus het college. Tussen het college en de raad van de Rotterdam is niet in geschil dat de woningen waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, met uitzondering van de woning aan de [locatie 1], staan binnen het glastuinbouwgebied zoals verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’. In artikel 2.1.5 lid 4 van deze verordening is bepaald dat de begrenzing van het glastuinbouwgebied in het bestemmingsplan in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. De Afdeling stelt vast dat het college in de reactieve aanwijzing niet per perceel inzichtelijk heeft gemaakt waarom de desbetreffende woning leidt tot een onevenredige aantasting van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied en derhalve wel of niet buiten de reactieve aanwijzing kon worden gehouden. Gelet hierop is de reactieve aanwijzing onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd en niet met de te betrachten zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Annotatie Joost
1. In artikel 3.8 lid 6 Wro is de bevoegdheid neergelegd van het college van gedeputeerde staten (GS) om een reactieve aanwijzing met betrekking tot een vastgesteld bestemmingsplan te geven. Het gevolg van het geven van zo’n aanwijzing is dat het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan niet langer deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Om een reactieve aanwijzing te kunnen geven moet aan formele en materiële vereisten zijn voldaan. Een formeel vereiste is dat GS een zienswijze moeten hebben ingediend over het bestemmingsplan. Ook gelden er materiële vereisten. In de eerste plaats moeten er provinciale belangen in het geding zijn. Die zijn er bijvoorbeeld als een bestemmingsplan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening ex artikel 4.1 Wro of een provinciale structuurvisie ex artikel 2.2 Wro. In de tweede plaats moet het geven van een reactieve aanwijzing noodzakelijk zijn met het oog op een goede ruimtelijke ordening (het noodzakelijkheidsvereiste). Dat volgt uit artikel 3.8, lid 6, in samenhang met artikel 4.2, lid 1, Wro. Zie voor uitgebreider beschouwingen over de aan reactieve aanwijzingen te stellen eisen (de annotaties onder) ABRvS 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2480, BR 2017/94, m.nt. Wertheim, Gst. 2018/20, m.nt. Heinen.
2. In de afgedrukte uitspraak geven GS Zuid-Holland een reactieve aanwijzing wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 (Verordening). In dit artikel is het volgende bepaald:
“Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.”
Volgens GS Zuid-Holland zijn burgerwoningen en plattelandswoningen geen glasgerelateerde functies, zodat deze niet zijn toegestaan binnen het glastuinbouwgebied. De raad van Rotterdam is het hier niet mee eens. Er wordt volgens de raad voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.1.5 lid 4 Verordening. In dit artikel is het volgende bepaald:
“In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.”
3. In r.o. 12.2 overweegt de Afdeling dat in het bestreden besluit (de reactieve aanwijzing) staat dat afwijking voor de niet-glasgerelateerde functies uitsluitend mogelijk is op grond van artikel 2.1.5 lid 4 Verordening of na een verkregen ontheffing. Met dat laatste wordt gedoeld op artikel 3.2 Verordening, op grond waarvan GS Zuid-Holland op verzoek van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de Verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Zie voor deze bepaling bijvoorbeeld ABRvS 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:965, AB 2019/255, m.nt. Kegge, TBR 2019/126, m.nt. De Vries. Omdat in de afgedrukte uitspraak niet tegen een geweigerde ontheffing als zodanig wordt geprocedeerd, speelt artikel 3.2 Verordening hier verder geen rol.
4. In dit geval loopt het voor het GS Zuid-Holland verkeerd af omdat niet per perceel inzichtelijk is gemaakt waarom de desbetreffende woning leidt tot een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Mijns inziens een logische constatering. Als er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, is er gelet op artikel 2.1.5 lid 4 Verordening immers geen sprake van strijd met de Verordening. De Afdeling laat zich echter niet expliciet uit over de vraag aan welk wettelijk vereiste voor het geven van een reactieve aanwijzing niet wordt voldaan. Het lijkt hier te gaan om het hierboven besproken vereiste dat er provinciale belangen in het spel zijn; die zijn er op het eerste gezicht niet als er geen strijd is met artikel 2.1.5 lid 4 Verordening. Die conclusie trekt de Afdeling nog niet: zij overweegt dat de reactieve aanwijzing onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig is gemotiveerd.
5. GS Zuid-Holland krijgen nu dus de opdracht om alsnog per perceel nader te motiveren of sprake is van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Daarmee kunnen zij in mijn interpretatie aantonen dat er provinciale belangen in het geding zijn. De vraag is of zij dan ook meteen het noodzakelijkheidsvereiste dat ik in punt 1 hiervoor noemde, onderbouwd zullen hebben. Gelet op de besproken wetssystematiek was het wellicht duidelijker geweest als de Afdeling GS Zuid-Holland in de afgedrukte tussenuitspraak meteen had opgedragen ook daaraan aandacht te besteden.
https://www.google.com/maps
door admin | jun 12, 2020 | Actualiteiten
De afgelopen tijd is er het nodige te doen over een in ons land rondwarende wolf “GW1554m” die schapen doodbeet. Hij heeft inmiddels zijn toevlucht tot Vlaanderen gezocht.
Naar Nederlands recht is de wolf beschermd onder artikel 3.5 Wet natuurbescherming (Wnb). Die bepaling bevat onder meer verboden op opzettelijk doden, vangen en verstoren. Dat is de implementatie van artikel 12, lid 1, Habitatrichtlijn (Hrl). Van de verboden kunnen GS ontheffing verlenen op grond van artikel 3.8 Wnb, onder de strikte voorwaarden van lid 5. Dat is de vertaling van artikel 16 Hrl.
In artikel 12 Hrl is geregeld dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van de in bijlage IV, letter a), vermelde diersoorten (waaronder dus de wolf) in hun natuurlijke verspreidingsgebied, waarbij een verbod wordt ingesteld op het opzettelijk vangen of doden van in het wild levende specimens van die soorten, het opzettelijk verstoren van die soorten, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen, overwintering en trek, enz.
In een Roemeense zaak rees de vraag of de bescherming van artikel 12 Hrl alleen gold binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van de betreffende soort. In een uitspraak van 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:458, beantwoordt het Hof van Justitie EU die vraag ontkennend. Volgens het Hof kunnen de vangst en het vervoer van een specimen van een krachtens bijlage IV bij deze richtlijn beschermde diersoort, zoals de wolf, aan de rand van een door de mens bewoond gebied of in een dergelijk gebied onder het in artikel 12 Hrl neergelegde verbod vallen. Het Hof legt ook artikel 16, lid 1, Hrl uit: de opzettelijke vangst van specimens van deze diersoort is (in de omstandigheden van het arrest) steeds verboden wanneer de bevoegde nationale instantie geen afwijking op grond van deze bepaling heeft toegestaan. Het artikel vereist uitdrukkelijk dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de toegestane afwijking geen afbreuk doet aan het streven om de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Het is aan de bevoegde nationale instanties om vast te stellen dat dit het geval is, met name rekening houdend met de beste pertinente wetenschappelijke en technische kennis en in het licht van de omstandigheden van de specifieke aan de orde zijnde situatie. Het staat dus aan de verwijzende Roemeense rechter om te bepalen onder welke omstandigheden de betrokken wolf verdoofd is geweest en naar het Libearty-natuurreservaat in Zărnești is vervoerd, en in hoeverre deze handeling een „opzettelijk vangst” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van de habitatrichtlijn vormt die plaatsvond op grond van een met inachtneming van de vereisten van artikel 16 van deze richtlijn vastgestelde afwijking. Die rechter moet zich er ook van vergewissen dat rekening wordt gehouden met de impact die een dergelijke handeling heeft op de staat van instandhouding van de wolvenpopulatie.
Goed om te weten voor het geval GW1554m mocht remigreren naar ons land.
Bron: https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/0/07/Canis_lupus_laying.jpg/1024px-Canis_lupus_laying.jpg
door admin | mei 22, 2020 | Actualiteiten
Een interessante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1265). Een appellant wil zijn pluimveehouderij uitbreiden, maar krijgt daarvoor geen ruimte in het bestemmingsplan “Buitengebied Heeze-Leende 2017”. Volgens de gemeenteraad wordt de afstand waarbinnen de advieswaarde voor endotoxinen van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 wordt overschreden, door de gewenste uitbreidingssituatie vergroot. Het gaat om ontoelaatbare gevolgen voor de volksgezondheid op basis van de “Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0” van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht van 25 november 2016 (hierna: het endotoxinekader). (Endotoxinen zijn simpel gezegd celwandresten van bacteriën; zie Infomil).
Wat vindt de Afdeling?
Het effect dat nabijgelegen veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, is een mee te wegen belang bij de vaststelling van een bestemmingsplan (vgl. ECLI:NL:RVS:2017:3435).
En er is niet met een eenduidige wettelijke regeling bepaald op welke wijze bestuursorganen de mogelijke gevolgen van de emissie van endotoxinen bij veehouderijen in hun besluitvorming moeten betrekken (vgl. ECLI:NL:RVS:2018:2395). Het is aan het bestuursorgaan om bij het besluit over vergunningverlening te bepalen welke maatregelen bij endotoxinen in het belang van de bescherming van het milieu nodig zijn, waarbij het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft. Een vergelijkbare ruimte komt de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening toe bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
De gemeenteraad kon hier in redelijkheid verwijzen naar het endotoxinekader. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad een eigen ruimtelijke afweging heeft gemaakt over de uitbreidingsplannen en zekerheidshalve, gezien de mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van de uitstoot van endotoxinen, bij nieuwe ontwikkelingen het endotoxinekader als toetsingskader hanteert.
Terzijde: meer uitleg over het endotoxinekader lezen we niet in deze uitspraak, maar in AbRvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1267, ook van deze week dus: het endotoxinekader is opgesteld om vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader bij de vergunningverlening aan veehouderijen de effecten van endotoxinen te kunnen betrekken. In endotoxinekader staat dat de Gezondheidsraad voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht in het rapport “Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen” van 30 november 2012 een advieswaarde van 30 EU/m3 heeft vastgesteld. Met het endotoxinekader kan op basis van de bronsterkte voor individuele veehouderijen de afstand worden bepaald die moet worden aangehouden om te voldoen aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad. De aan te houden afstand is op een kaart te visualiseren door een afstandscontour rond de veehouderij te tekenen. Deze individuele afstandscontour of endotoxine-risicocontour voor de volksgezondheid kan worden gebruikt in de ruimtelijke ordening. Binnen de risicocontour is in beginsel geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen en is bijvoorbeeld woningbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De mogelijke blootstelling aan endotoxinen is daar hoger dan de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3, zo staat in endotoxinekader.