door admin | nov 10, 2021 | Actualiteiten
In Review of European Administrative Law (REALaw), 2021/3 (oktober), is de Engelstalige, “peer-reviewed” annotatie van Rob verschenen. Rob gaat daarin in op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, C-826/18, ECLI:EU:C:2021:7 (Stichting Varkens in Nood e.a./College van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren). Deze prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9 van het Verdrag van Aarhus. Het verzoek om een prejudiciële beslissing is gedaan door de Rechtbank Limburg in een zaak over een vergunning voor de uitbreiding en wijziging van een in Koningsbosch gelegen varkensstal, met het oog op het bouwen van een nieuwe stal voor 855 guste en dragende zeugen, het in de bestaande stallen wisselen van 484 opfokzeugen voor 125 kraamzeugen en het bouwen van een overdekte zeugenuitloop. Een dierenarts die op 20 km afstand woonde, gaf eerder geen zienswijze over de ontwerpvergunning maar diende vervolgens bij die Rechtbank wel beroep in tegen de verleende vergunning. De Rechtbank Limburg overweegt in de verwijzingsuitspraak dat de conclusie zou moeten zijn dat de dierenarts niet-ontvankelijk is in haar beroep omdat zij geen belanghebbende is. Vanwege Europese regelgeving (Richtlijn 2010/75 EU en Richtlijn 2011/92/EU) en het Verdrag van Aarhus durft zij die conclusie echter niet te trekken. Stichting Varkens in Nood en andere milieuclubs hebben eveneens beroep ingesteld tegen de vergunning. Ook zij hadden geen zienswijzen over de ontwerpvergunning naar voren gebracht en zouden op grond van artikel 6:13 Awb daarom niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun beroep bij de Rechtbank Limburg. De Rechtbank vraagt zich echter af of dat dit in strijd is met het Verdrag van Aarhus. Dit alles leidt de Rechtbank Limburg tot het stellen van zes prejudiciële vragen aan het HvJ EU. In de annotatie bespreekt Rob de (deels opvallende) overwegingen en antwoorden van het Hof van Justitie.
door admin | nov 10, 2021 | Actualiteiten
Rob schrijft in Bouwrecht 2021/91 een annotatie bij de uitspraak ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395. De Afdeling bestuursrechtspraak komt vanwege HvJ EU 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503 (“Nevele”) terug van haar eerdere uitspraak “Battenoord” en oordeelt nu dat de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer niet meer kunnen worden toegepast voor windturbineparken die onder de bijlage II, punt 3, onder i, bij de Mer-richtlijn vallen. Die bepalingen zijn namelijk ten onrechte, want in strijd met de Smb-richtlijn, niet aan een voorafgaande milieubeoordeling onderworpen. In de bijlage is de tekst van de annotatie opgenomen.
Bouwrecht 2021/91 m.nt. Wertheim
door admin | jul 24, 2021 | Actualiteiten
Rob heeft rond de zomer 2021 zijn wetscommentaar op de artikelen 3:10 tot en met 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht in SDU Commentaar Awb bijgewerkt. Hieronder ziet u bij wijze van voorbeeld enkele delen uit het commentaar op artikel 3:10 Awb. De complete versie kunt u bestellen op https://www.sdu.nl/shop/sdu-commentaar-algemene-wet-bestuursrecht-abonnement-online-boek.html.
Bijgewerkt tot 24 juli 2021
door admin | mrt 24, 2021 | Actualiteiten
Ook dit voorjaar organiseert SAM Advocaten de minisymposia Actualiteiten omgevingsrecht. Vanwege de coronamaatregelen worden de symposia online gehouden
Hierbij nodigen wij u van harte uit! Mr. Susan Schaap en mr. Rob Wertheim verzorgen een bijeenkomst op dinsdagmiddag 6 april 2021, digitale inloop vanaf 13.00u, start programma 13.15u. Tijdens de symposia worden de belangrijkste ontwikkelingen en rechtspraak in het omgevingsrecht van het afgelopen halfjaar behandeld. Deelname is kosteloos en staat open voor juristen en juridische medewerkers die werkzaam zijn bij gemeenten, provincies, waterschappen en andere overheden. Wij stellen het op prijs dat als u zich aanmeldt, daadwerkelijk deelneemt, hoewel wij uiteraard begrip hebben voor overmachtssituaties. Na opgave ontvangt u een uitnodiging voor de digitale bijeenkomst.
U kunt zich opgeven voor de bijeenkomst van 6 april 2021 via info@wertheimadvocatuur.nl.
Mocht u niet kunnen op 6 april 2021: op 25 maart 2021 en op 1 april 2021 verzorgen Janike Haakmeester en Monique Blokvoort (www.blokvoortadvocaten.nl/webinars) resp. Ineke van Leeuwen en Eelco de Jong (info@zypp.nl) eenzelfde bijeenkomst.
Wij kijken uit naar uw deelname!
door admin | mrt 3, 2021 | Actualiteiten
In Bouwrecht (
BR 2021/24) schrijft Rob een annotatie bij de uitspraak ABRvS 9 december 2020,
ECLI:NL:RVS:2020:2935. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning zonder de vereiste Natura 2000-activiteit. Zo’n vergunning komt voor vernietiging in aanmerking, maar de Afdeling bestuursrechtspraak laat de rechtsgevolgen in deze zaak in stand. Hieronder vindt u eerst de korte samenvatting en daarna de annotatie van Rob.
Samenvatting
Het college kon de omgevingsvergunning niet verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het besluit is genomen in strijd met artikel 2.1 lid 1, onder i, Wabo, gelezen in verbinding met artikel 2.2aa onder a, Bor. Bij besluit van 6 augustus 2020 hebben Gedeputeerde Staten een Wnb-vergunning verleend aan de maatschap naar aanleiding van de aanvraag van 6 juni 2019. Deze aanvraag was ingediend voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank. De rechtbank had daarom de aanvraag bij de beantwoording van de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven moeten betrekken. Nu de aanvraag om Wnb-vergunning ten tijde van de rechtbankuitspraak van 23 juli 2019 was ingediend bij Gedeputeerde Staten, is geen sprake van een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa Bor en was het college niet gehouden om een verklaring van geen bedenkingen te vragen aan Gedeputeerde Staten. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Nu dit gebrek geen herstel meer behoeft zal de Afdeling doende wat de rechtbank had behoren te doen de overige beroepsgronden behandelen om te kunnen beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
Noot Rob Wertheim
1. In de afgedrukte uitspraak staat een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu (artikel 2.1 lid 1 onder a en e, Wabo) centraal. Het gaat om de uitbreiding en wijziging van een varkenshouderij. Voorafgaand aan de vergunningverlening was de hier op grond van
artikel 2.7 lid 2, Wnb benodigde vergunning niet apart aangevraagd of verleend. Uit het wettelijk stelsel volgt dat dat toestemmingsvereiste dan als Natura 2000-activiteit moet meelopen in (“aanhaken aan”) de omgevingsvergunning. Zie artikel 2.2aa onder a (door de Afdeling in r.o. 2.2 aangeduid als lid 1), van het Besluit omgevingsrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 2.1 onder i, en 2.7 lid 1, eerste volzin, Wabo. Er is dan ook een verklaring van geen bedenkingen (doorgaans van Gedeputeerde Staten) nodig; zie artikel 6.10a Besluit omgevingsrecht. En het verbod van artikel 2.7 lid 2 Wnb geldt dan niet meer; zie artikel 2.7 lid 4 Wnb. Ontbreekt de Natura 2000-activiteit, dan zal de omgevingsvergunning worden vernietigd. Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 april 2019,
ECLI:NL:RVS:2019:1258 (tussenuitspraak Windpark Hattemerbroek), en ABRvS 27 november 2019,
ECLI:NL:RVS:2019:3989 (einduitspraak). Dat lot is ook de omgevingsvergunning uit de onderhavige uitspraak beschoren, omdat de Natura 2000-activiteit ten onrechte ontbrak.
2. Anders dan in de twee laatstbedoelde uitspraken komt de Afdeling nu ook toe aan de vraag of de rechtsgevolgen van de te vernietigen omgevingsvergunning desondanks, met toepassing van
artikel 8:72 lid 3 onder a, Awb, in stand kunnen worden gelaten. De Afdeling meent van wel. De betrokken maatschap heeft namelijk op 6 juni 2019 alsnog een aparte Wnb-vergunning aangevraagd (r.o. 2.3). Dat was voor de zitting in eerste aanleg (die inderdaad blijkens Rb. Gelderland 23 juli 2019,
ECLI:NL:RBGEL:2019:3335, daarna, namelijk op 18 juni 2019, plaatshad). En daarom had de rechtbank die aanvraag volgens de Afdeling moeten betrekken bij de vraag of de rechtsgevolgen van de te vernietigen omgevingsvergunning in stand konden blijven. De les voor rechtbanken is dus dat zij op de zitting in situaties als deze altijd moeten vragen of er inmiddels een Wnb-vergunning is aangevraagd. Een paar zinnen verderop in r.o. 2.3 suggereert de Afdeling overigens dat de rechtbank zelfs nog direct voor haar uitspraak moet checken of er een aanvraag is ingediend, omdat daar opeens de datum van de rechtbankuitspraak wordt genoemd (“de aanvraag … ten tijde van de rechtbankuitspraak was ingediend”).
3. Colleges van burgemeester en wethouders weten nu dat ze gemakkelijker kunnen wegkijken en ermee wegkomen dat zij ten onrechte aan Gedeputeerde Staten geen verklaring van geen bedenkingen vragen. Zie wat dit aangaat L. Boerema in zijn noot in JM 2021/9 onder de afgedrukte uitspraak. Wel zullen zij in gevallen als het onderhavige nog moeten inschatten of de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 2.12 lid 1 onder 3, Wabo af te geven omgevingsvergunning (dus voor het afwijken van het bestemmingsplan). Zie r.o. 6. Dat laatste volgt overigens uit artikel 3.1.6 lid 1 onder f, Besluit ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht.
4. Gekunsteld is het dat de Afdeling oordeelt dat er geen sprake meer was van Natura 2000-activiteit vanaf het moment dat er een aanvraag om een Wnb-vergunning was ingediend. Dat oordeel zou dan immers met zich moeten brengen dat de omgevingsvergunning niet meer onvolledig was en niet meer in strijd met artikel 2.7 lid 1, eerste volzin, Wabo was verleend. Hoe kan zo’n omgevingsvergunning dan nog vernietigd worden? De bestuursrechter moet ex tunc toetsen, naar het moment dat de omgevingsvergunning werd afgegeven. Op dat moment was zij onvolledig en was er nog sprake van een Natura 2000-activiteit in de zin van artikel 2.2aa onder a Bor, omdat op dat moment ook geen Wnb-vergunning was aangevraagd of verleend. De bij instandlating van de rechtsgevolgen te verrichten ex-nunc-afweging is misschien toch enigszins verward met de genoemde ex-tunc-toetsing. Bij dit alles moet worden opgemerkt dat het bovengenoemde artikel 2.7 lid 4 Wnb lastig geformuleerd is. Die bepaling suggereert dat het verbod-behoudens-vergunning van artikel 2.7 lid 2 Wnb reeds niet meer geldt zodra wettelijk is geregeld dat een omgevingsvergunning een Natura 2000-activiteit moet omvatten (los van de vraag of die omgevingsvergunning die activiteit daadwerkelijk omvat). (De verboden van de artikelen 19d lid 4, en artikel 47d Natuurbeschermingswet 1998 (oud) waren duidelijker!) Misschien is dat de reden dat de Afdeling de Natura 2000-activiteit helemaal wegtovert. Als er geen sprake meer is van een Natura 2000-activiteit, hoeft de omgevingsvergunning die activiteit ook niet meer te omvatten. Dan is vervolgens wellicht duidelijker dat de uitzondering op het verbod van artikel 2.7 lid 2 Wnb niet meer geldt en gewoon een aparte Wnb-vergunning verkregen moet worden. Maar intussen lees ik al te veel in de overwegingen van de Afdeling.
5. Hoe dit alles ook zij, de benadering van de Afdeling is wel praktisch. De later alsnog afgegeven Wnb-vergunning kan immers apart worden beoordeeld in een daartegen gericht beroep. Vergelijk r.o. 6 in de afgedrukte uitspraak.
6. Toch valt daar misschien nog iets tegenin te brengen. Immers, als de Wnb-vergunning pas na de omgevingsvergunning wordt afgegeven, kan deze niet meer op die Wnb-vergunning worden afgestemd. Als de Natura 2000-activiteit mee zou zijn vergund, had dat wel gekund. Zie artikel 2.22 lid 2 Wabo. In de “praktische” benadering van de Afdeling komt men aan die bepaling niet meer toe en bestaat het (wellicht enigszins theoretische) risico dat voorschriften van de omgevingsvergunning en die van de Wnb-vergunning niet goed op elkaar zijn afgestemd.
7. Gelet op de afgedrukte uitspraak kan de initiatiefnemer voortaan dus de Wnb-vergunning aanvragen na de omgevingsvergunning; dat zal binnen de voorwaarden van deze uitspraak niet worden afgestraft. Daarmee wordt in wezen een voorschot genomen op de Omgevingswet. De onlosmakelijke samenhang van artikel 2.7 lid 1 Wnb en de figuur van het “aanhaken” komen te vervallen. Voor natuurtoestemmingen zal enkel nog een omgevingsvergunning kunnen worden afgeven en dus niet meer een aparte ontheffing of vergunning op grond van een aparte wet (zoals nu de Wnb); zie artikel 5.1 lid 1 onder e, en lid 2, onder g, Omgevingswet (zoals die bepaling zal komen te luiden als gevolg van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet,
Stb. 2020, 310) . “Een aanvrager is er zelf verantwoordelijk voor dat hij voor alle activiteiten die hij verricht beschikt over de vereiste vergunningen. (…) De initiatiefnemer kan er (…) zelf voor kiezen om alle activiteiten tegelijk of afzonderlijk en gespreid in de tijd aan te vragen”, aldus de MvT Omgevingswet,
Kamerstukken II 2013/14, 33962, 3, p. 162.
door admin | feb 3, 2021 | Actualiteiten
In Trouw van 3 februari 2021 (“Omgevingswet laat burgers juist wél meepraten”) reageert Co Verdaas op mijn artikel in Trouw van 26 januari 2021 over de Omgevingswet. Verdaas gaat niet in op de juridische onderbouwing van mijn eerdere betoog op https://wertheimadvocatuur.nl/actualiteiten/opinie-rob-wertheim-in-trouw-over-omgevingswet en zie ook de LinkedIn-discussie. Ik licht enkele punten uit het nieuwste betoog van Verdaas uit.
“Het inrichten van ons land lukt alleen als we op enig moment (individuele) deelbelangen ondergeschikt maken aan een democratisch gelegitimeerde visie. Dat is precies de inzet van de Omgevingswet.”
Verdaas geeft in het citaat toe dat de inzet van de Omgevingswet is het ondergeschikt maken van (individuele) deelbelangen aan een democratisch gelegitimeerde visie. De titel van Verdaas’ bijdrage “De Omgevingswet laat burgers wél meepraten” komt zo in een heel ander daglicht te staan. Inderdaad, niemand wil een spoorweg in zijn tuin. De democratische meerderheid moet beslissen. Maar democratie is niet de wil van de helft plus één. Niet elke individuele burger kan altijd gelijk te krijgen, want dan kan er in dit land niets meer, maar de burger moet zich wel gehoord voelen (zie nader hieronder). En wat de democratisch gelegitimeerde visie aangaat: de Omgevingswet verzwakt juist de positie van de volksvertegenwoordiging. Materiële normen (voor natuurbescherming, luchtkwaliteit, enz.) worden onder de Omgevingswet nog meer dan nu op het niveau van lagere wetgeving (AMvB’s) vastgelegd en kunnen dus met minder parlementaire betrokkenheid worden gewijzigd dan wanneer zij vastlagen in zogeheten “wetten in formele zin”. Dat geldt dus het Rijksniveau. Op gemeentelijke niveau kan het college van B&W straks op grond van de Omgevingswet makkelijker een project vergunnen dat in strijd is met een door de raad vastgesteld omgevingsplan. De raad (die de democratisch gelegitimeerde volksvertegenwoordiging vormt op gemeentelijk niveau) moet dat in bepaalde gevallen vervolgens binnen vijf jaar in het omgevingsplan opnemen.
“Momenteel worden besluiten over de ruimtelijke toekomst van Nederland genomen aan de hand van 26 sectorale wetten die raken aan onze leefomgeving (lucht, bodem, wonen, water, natuur, erfgoed, et cetera). Dit stelsel maakt het voor ‘de burger’ vrijwel onmogelijk te doorgronden wie wanneer welk besluit neemt en hoe uiteenlopende belangen worden gewogen. Wie zoals Wertheim zegt voor de burger op te komen, zou juist hier oog voor moeten hebben.”
Ik had Verdaas er al op gewezen dat de nieuwe Omgevingswet het juist mogelijk maakt projecten in verschillende vergunningen op te knippen, meer dan nu onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Zie ook mijn uiteenzetting (met exacte verwijzingen naar wettelijke bepalingen en wetsgeschiedenis) op https://wertheimadvocatuur.nl/actualiteiten/opinie-rob-wertheim-in-trouw-over-omgevingswet. De sectorale toetsingskaders voor bouwen, milieu, natuur e.d. blijven onder de Omgevingswet bestaan (zij het dat die nog meer dan nu op een lager wetsniveau (AMvB) geregeld zullen zijn en dus gemakkelijker, als het Europese recht zich althans niet verzet, gewijzigd zullen kunnen worden). De regelgeving onder de Omgevingswet zal honderden pagina’s beslaan en wordt voor de burger niet eenvoudiger. Ook de ambtenaren en bestuurders die met de nieuwe wet moeten werken, zullen weer tijden nodig hebben om het stelsel te doorgronden. Waar delen van de economie kreunen onder de Covid-19-pandemie, zullen de kassa’s van juristen/advocaten rinkelen.
“[Wertheim] geeft de nog niet ingevoerde Omgevingswet de schuld van ontwikkelingen die nota bene in gang zijn gezet onder het huidige stelsel.”
In mijn artikel in Trouw stond al: “[De Omgevingswet] bestendigt en versterkt een tendens die al een tijd gaande is.” Ik heb de extra nadelen ten opzichte van de huidige wetgeving benoemd en nader onderbouwd op https://wertheimadvocatuur.nl/actualiteiten/opinie-rob-wertheim-in-trouw-over-omgevingswet/.
“Wertheim spreekt over ‘obligate bepalingen over participatie’ in de Omgevingswet. Blijkbaar heeft hij het geloof in een dialoog tussen burgers en overheid verloren.
Dat is een klap in het gezicht van de duizenden volksvertegenwoordigers en bestuurders bij gemeente, provincie, Rijk en waterschappen die elke dag naar eer en geweten trachten in dialoog met boeren, burgers en buitenlui belangen te wegen en richting aan te geven. Dat is lastig en weerbarstig en verdient eerder onze aanmoediging dan een cynische reflectie.”
Verdaas legt mij woorden in de mond. In mijn opinie heb ik op geen enkele manier uitgesproken dat ik het geloof in een dialoog verloren heb. Ik ben korte tijd volksvertegenwoordiger geweest en heb juist altijd goed proberen te luisteren naar insprekende burgers. Ook in een tijdschriftartikel heb ik aandacht gevraagd voor de belangrijke rol van volksvertegenwoordigers. Zie mijn artikel in JB Plus, waarvan een gedeelte is te vinden op https://wertheimadvocatuur.nl/actualiteiten/de-uniforme-openbare-voorbereidingsprocedure-artikel-rob-wertheim/. Ook daar had ik Verdaas al op gewezen. Cynisch is overheidsvoorlichting die doet alsof de burgerparticipatie door de Omgevingswet belangrijk wordt: “Participatie is een belangrijke pijler onder de Omgevingswet.” (https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/participatieomgevingswet). Ik pleit er niet voor participatie dicht te regelen, maar participatie zal in veel gevallen niet eens verplicht zijn en over de inhoud ervan is niets geregeld. Zie mijn eerder genoemde onderbouwing op https://wertheimadvocatuur.nl/actualiteiten/opinie-rob-wertheim-in-trouw-over-omgevingswet. Los van de “informele” participatie is er de formele inspraakprocedure; die zal, zoals ik op mijn site ook al aangetoond heb, onder de Omgevingswet minder vaak van toepassing zijn.
Intussen zij herhaald dat de Omgevingswet de belastingbetaler zo’n 1,5 miljard tot 1,8 miljard euro gaat kosten volgens Trouw 11 januari 2021. De ICT schijnt nog niet op orde en daar zullen de Tweede en Eerste Kamer bij het meebepalen van de datum van inwerkingtreding toch op zijn minst aandacht voor moeten hebben.
Op LinkedIn kondigt Verdaas zijn opinie aan met het schot voor de boeg dat “[d]e Omgevingswet het te verduren [krijgt] in menig slecht onderbouwd opiniestuk.” En volgens de opinie zou ik de plank “volledig mis” slaan. De lezer oordele wederom zelf.
Art. 3:10 Awb