Reactieve aanwijzing onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd. Annotatie Joost

In Bouwrecht 2020/49 verschijnt een annotatie van Joost oude Egbrink over een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:1020) over een reactieve aanwijzing van GS Zuid-Holland. Die aanwijzing was gebaseerd op artikel 3.8, lid 6, Wet ruimtelijke ordening en strekte ertoe dat de in het besluit aangeduide plan(onder)delen geen deel bleven uitmaken van het bestemmingsplan “Hoek van Holland – Buitengebied”, zoals dat door de gemeenteraad van Rotterdam bij besluit van 28 juni 2018 was vastgesteld.

Samenvatting uitspraak

Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft een reactieve aanwijzing gegeven wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. Volgens het college zijn burgerwoningen en plattelandswoningen geen glasgerelateerde functies, zodat deze niet zijn toegestaan binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’ behorende bij de Verordening ruimte 2014. Het omzetten van deze voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- onderscheidenlijk plattelandswoningen zal leiden tot een belemmering van de bestaande glastuinbouwbedrijven, aldus het college. Tussen het college en de raad van de Rotterdam is niet in geschil dat de woningen waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, met uitzondering van de woning aan de [locatie 1], staan binnen het glastuinbouwgebied zoals verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’. In artikel 2.1.5 lid 4 van deze verordening is bepaald dat de begrenzing van het glastuinbouwgebied in het bestemmingsplan in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. De Afdeling stelt vast dat het college in de reactieve aanwijzing niet per perceel inzichtelijk heeft gemaakt waarom de desbetreffende woning leidt tot een onevenredige aantasting van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied en derhalve wel of niet buiten de reactieve aanwijzing kon worden gehouden. Gelet hierop is de reactieve aanwijzing onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd en niet met de te betrachten zorgvuldigheid tot stand gekomen.

Annotatie Joost

1. In artikel 3.8 lid 6 Wro is de bevoegdheid neergelegd van het college van gedeputeerde staten (GS) om een reactieve aanwijzing met betrekking tot een vastgesteld bestemmingsplan te geven. Het gevolg van het geven van zo’n aanwijzing is dat het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan niet langer deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Om een reactieve aanwijzing te kunnen geven moet aan formele en materiële vereisten zijn voldaan. Een formeel vereiste is dat GS een zienswijze moeten hebben ingediend over het bestemmingsplan. Ook gelden er materiële vereisten. In de eerste plaats moeten er provinciale belangen in het geding zijn. Die zijn er bijvoorbeeld als een bestemmingsplan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening ex artikel 4.1 Wro of een provinciale structuurvisie ex artikel 2.2 Wro. In de tweede plaats moet het geven van een reactieve aanwijzing noodzakelijk zijn met het oog op een goede ruimtelijke ordening (het noodzakelijkheidsvereiste). Dat volgt uit artikel 3.8, lid 6, in samenhang met artikel 4.2, lid 1, Wro. Zie voor uitgebreider beschouwingen over de aan reactieve aanwijzingen te stellen eisen (de annotaties onder) ABRvS 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2480, BR 2017/94, m.nt. Wertheim, Gst. 2018/20, m.nt. Heinen.

2. In de afgedrukte uitspraak geven GS Zuid-Holland een reactieve aanwijzing wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 (Verordening). In dit artikel is het volgende bepaald:

“Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 3 Teeltgebieden’, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.”

Volgens GS Zuid-Holland zijn burgerwoningen en plattelandswoningen geen glasgerelateerde functies, zodat deze niet zijn toegestaan binnen het glastuinbouwgebied. De raad van Rotterdam is het hier niet mee eens. Er wordt volgens de raad voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.1.5 lid 4 Verordening. In dit artikel is het volgende bepaald:

“In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.”

3. In r.o. 12.2 overweegt de Afdeling dat in het bestreden besluit (de reactieve aanwijzing) staat dat afwijking voor de niet-glasgerelateerde functies uitsluitend mogelijk is op grond van artikel 2.1.5 lid 4 Verordening of na een verkregen ontheffing. Met dat laatste wordt gedoeld op artikel 3.2 Verordening, op grond waarvan GS Zuid-Holland op verzoek van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de Verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Zie voor deze bepaling bijvoorbeeld ABRvS 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:965, AB 2019/255, m.nt. Kegge, TBR 2019/126, m.nt. De Vries. Omdat in de afgedrukte uitspraak niet tegen een geweigerde ontheffing als zodanig wordt geprocedeerd, speelt artikel 3.2 Verordening hier verder geen rol.

4. In dit geval loopt het voor het GS Zuid-Holland verkeerd af omdat niet per perceel inzichtelijk is gemaakt waarom de desbetreffende woning leidt tot een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Mijns inziens een logische constatering. Als er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, is er gelet op artikel 2.1.5 lid 4 Verordening immers geen sprake van strijd met de Verordening. De Afdeling laat zich echter niet expliciet uit over de vraag aan welk wettelijk vereiste voor het geven van een reactieve aanwijzing niet wordt voldaan. Het lijkt hier te gaan om het hierboven besproken vereiste dat er provinciale belangen in het spel zijn; die zijn er op het eerste gezicht niet als er geen strijd is met artikel 2.1.5 lid 4 Verordening. Die conclusie trekt de Afdeling nog niet: zij overweegt dat de reactieve aanwijzing onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig is gemotiveerd.

5. GS Zuid-Holland krijgen nu dus de opdracht om alsnog per perceel nader te motiveren of sprake is van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Daarmee kunnen zij in mijn interpretatie aantonen dat er provinciale belangen in het geding zijn. De vraag is of zij dan ook meteen het noodzakelijkheidsvereiste dat ik in punt 1 hiervoor noemde, onderbouwd zullen hebben. Gelet op de besproken wetssystematiek was het wellicht duidelijker geweest als de Afdeling GS Zuid-Holland in de afgedrukte tussenuitspraak meteen had opgedragen ook daaraan aandacht te besteden.

https://www.google.com/maps

Zeg, Roodkapje, ga niet naar Vlaand’ren: de wolf is ook buiten zijn natuurlijke verspreidingsgebied beschermd

De afgelopen tijd is er het nodige te doen over een in ons land rondwarende wolf “GW1554m” die schapen doodbeet. Hij heeft inmiddels zijn toevlucht tot Vlaanderen gezocht.

Naar Nederlands recht is de wolf beschermd onder artikel 3.5 Wet natuurbescherming (Wnb). Die bepaling bevat onder meer verboden op opzettelijk doden, vangen en verstoren. Dat is de implementatie van artikel 12, lid 1, Habitatrichtlijn (Hrl). Van de verboden kunnen GS ontheffing verlenen op grond van artikel 3.8 Wnb, onder de strikte voorwaarden van lid 5. Dat is de vertaling van artikel 16 Hrl.

In artikel 12 Hrl is geregeld dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van de in bijlage IV, letter a), vermelde diersoorten (waaronder dus de wolf) in hun natuurlijke verspreidingsgebied, waarbij een verbod wordt ingesteld op het opzettelijk vangen of doden van in het wild levende specimens van die soorten, het opzettelijk verstoren van die soorten, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen, overwintering en trek, enz.

In een Roemeense zaak rees de vraag of de bescherming van artikel 12 Hrl alleen gold binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van de betreffende soort. In een uitspraak van 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:458, beantwoordt het Hof van Justitie EU die vraag ontkennend. Volgens het Hof kunnen de vangst en het vervoer van een specimen van een krachtens bijlage IV bij deze richtlijn beschermde diersoort, zoals de wolf, aan de rand van een door de mens bewoond gebied of in een dergelijk gebied onder het in artikel 12 Hrl neergelegde verbod vallen. Het Hof legt ook artikel 16, lid 1, Hrl uit: de opzettelijke vangst van specimens van deze diersoort is (in de omstandigheden van het arrest) steeds verboden wanneer de bevoegde nationale instantie geen afwijking op grond van deze bepaling heeft toegestaan. Het artikel vereist uitdrukkelijk dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de toegestane afwijking geen afbreuk doet aan het streven om de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Het is aan de bevoegde nationale instanties om vast te stellen dat dit het geval is, met name rekening houdend met de beste pertinente wetenschappelijke en technische kennis en in het licht van de omstandigheden van de specifieke aan de orde zijnde situatie. Het staat dus aan de verwijzende Roemeense rechter om te bepalen onder welke omstandigheden de betrokken wolf verdoofd is geweest en naar het Libearty-natuurreservaat in Zărnești is vervoerd, en in hoeverre deze handeling een „opzettelijk vangst” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van de habitatrichtlijn vormt die plaatsvond op grond van een met inachtneming van de vereisten van artikel 16 van deze richtlijn vastgestelde afwijking. Die rechter moet zich er ook van vergewissen dat rekening wordt gehouden met de impact die een dergelijke handeling heeft op de staat van instandhouding van de wolvenpopulatie.

Goed om te weten voor het geval GW1554m mocht remigreren naar ons land.

Canis lupus. Wolf

Bron: https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/0/07/Canis_lupus_laying.jpg/1024px-Canis_lupus_laying.jpg

“Endotoxinetoetsingskader 1.0”. Risico’s volksgezondheid veehouderijen. Beoordelingsruimte

Een interessante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1265). Een appellant wil zijn pluimveehouderij uitbreiden, maar krijgt daarvoor geen ruimte in het bestemmingsplan “Buitengebied Heeze-Leende 2017”. Volgens de gemeenteraad wordt de afstand waarbinnen de advieswaarde voor endotoxinen van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 wordt overschreden, door de gewenste uitbreidingssituatie vergroot. Het gaat om ontoelaatbare gevolgen voor de volksgezondheid op basis van de “Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0” van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht van 25 november 2016 (hierna: het endotoxinekader). (Endotoxinen zijn simpel gezegd celwandresten van bacteriën; zie Infomil).

Wat vindt de Afdeling?

Het effect dat nabijgelegen veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben, is een mee te wegen belang bij de vaststelling van een bestemmingsplan (vgl. ECLI:NL:RVS:2017:3435).

En er is niet met een eenduidige wettelijke regeling bepaald op welke wijze bestuursorganen de mogelijke gevolgen van de emissie van endotoxinen bij veehouderijen in hun besluitvorming moeten betrekken (vgl. ECLI:NL:RVS:2018:2395). Het is aan het bestuursorgaan om bij het besluit over vergunningverlening te bepalen welke maatregelen bij endotoxinen in het belang van de bescherming van het milieu nodig zijn, waarbij het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft. Een vergelijkbare ruimte komt de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening toe bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

De gemeenteraad kon hier in redelijkheid verwijzen naar het endotoxinekader. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad een eigen ruimtelijke afweging heeft gemaakt over de uitbreidingsplannen en zekerheidshalve, gezien de mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van de uitstoot van endotoxinen, bij nieuwe ontwikkelingen het endotoxinekader als toetsingskader hanteert.

Terzijde: meer uitleg over het endotoxinekader lezen we niet in deze uitspraak, maar in AbRvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1267, ook van deze week dus: het endotoxinekader is opgesteld om vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader bij de vergunningverlening aan veehouderijen de effecten van endotoxinen te kunnen betrekken. In endotoxinekader staat dat de Gezondheidsraad voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht in het rapport “Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen” van 30 november 2012 een advieswaarde van 30 EU/m3 heeft vastgesteld. Met het endotoxinekader kan op basis van de bronsterkte voor individuele veehouderijen de afstand worden bepaald die moet worden aangehouden om te voldoen aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad. De aan te houden afstand is op een kaart te visualiseren door een afstandscontour rond de veehouderij te tekenen. Deze individuele afstandscontour of endotoxine-risicocontour voor de volksgezondheid kan worden gebruikt in de ruimtelijke ordening. Binnen de risicocontour is in beginsel geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen en is bijvoorbeeld woningbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De mogelijke blootstelling aan endotoxinen is daar hoger dan de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3, zo staat in endotoxinekader.

Radio Kootwijk. Mitigerende maatregel en overschrijding kritische depositiewaarde

Radio Kootwijk. Ondanks overschrijding KDW kan sprake zijn van mitigerende maatregel.

In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2020:1184 van 6 mei 2020 oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de vergunning van GS Gelderland aan Staatsbosbeheer o.g.v. artikel 19d Nbw 1998 (oud) voor de herontwikkeling en exploitatie van het voormalige zendercomplex Radio Kootwijk. Hierna volgen een paar hoofdpunten uit de uitspraak.

Beekprik. De omstandigheid dat de beekprik niet voorkomt in een spreng nabij het begin van de Hoog Buurloseweg, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat het verkeer over de Hoog Buurloseweg geen significante gevolgen voor deze soort heeft. Van belang is dat bij de passende beoordeling niet slechts de gevolgen van het project moeten worden bezien voor de aanwezige arealen van een habitattype of het aanwezige leefgebied van een soort, maar ook de gevolgen in het licht van verbeter- of uitbreidingsdoelstellingen van habitattypen of leefgebied van soorten (vgl. ECLI:NL:RVS:2016:864, r.o. 6.3). Ten onrechte is niet onderzocht of de sprengen een potentiële ontwikkellocatie voor de verbeter- of uitbreidingsdoelstelling van de beekprik vormen. Ook kan er niet van worden uitgegaan dat zich elders binnen het Natura 2000-gebied potentiële ontwikkellocaties bevinden of voldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn om de doelstelling voor de beekprik te realiseren.

Afvoer stikstof en verwijderen exoten. In de passende beoordeling staat dat door de toename van de hoeveelheid verkeersbewegingen van en naar Radio Kootwijk ten gevolge van de herontwikkeling ook de hoeveelheid stikstofdepositie op beschermde habitattypen enigszins toeneemt. Het effect is dicht bij de ontsluitingswegen het grootst. Er zullen mitigerende maatregelen getroffen worden (plaggen en verwijderen van exoten, als de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers). Het gaat hier om maatregelen die nu nog niet op die plekken worden uitgevoerd en deze maatregelen zijn dus een aanvulling op het bestaande regulier beheer. Deze maatregelen maken evenmin deel uit van het pakket herstelmaatregelen dat wordt getroffen in het kader van het PAS. De borging van deze maatregelen zal plaatsvinden door deze maatregelen op te nemen in de Nbw-vergunning.

Volgens de AbRvS zijn de maatregelen gericht op het teniet doen van de effecten van de stikstofdepositie op de beschermde habitattypen. De verwachte positieve effecten van deze maatregelen zijn betrokken bij de passende beoordeling van de negatieve effecten van de toename van stikstofdepositie door deze projecten. Dat betekent dat de maatregelen als mitigerende maatregelen (ook wel: beschermingsmaatregelen genoemd) zijn betrokken in die beoordeling. Deze maatregelen zijn naar hun aard ook geschikt om te worden ingezet als instandhoudings- of passende maatregelen. Uit de overwegingen 13 tot en met 13.8 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 (hierna: PAS-uitspraak) volgt dat dit er niet aan in de weg staat dat een dergelijke maatregel als mitigerende maatregel in een passende beoordeling kan worden betrokken bij de vraag of de negatieve gevolgen van een plan of project kunnen worden voorkomen mits gelet op de staat van instandhouding van de betrokken habitattypen of soorten verzekerd is dat hun behouddoelstelling is geborgd of in geval van een verbeter- of hersteldoelstelling, het realiseren van dat doel mogelijk blijft. Bovendien moet de maatregel verbonden zijn aan het specifieke plan of project. Daarnaast geldt dat de verwachte voordelen van maatregelen alleen dan in een passende beoordeling mogen worden betrokken als zij ten tijde van die beoordeling vaststaan.

Uit de PAS-uitspraak volgt dat de kritische depositiewaarde (KDW) niet als een absolute grenswaarde heeft te gelden voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen. De enkele omstandigheid dat de KDW van een habitattype wordt overschreden, betekent niet dat een maatregel die ertoe strekt de depositietoename die een project veroorzaakt weg te nemen niet als mitigerend kan worden gekwalificeerd.

Uiteindelijk gaat het hier toch mis. De verwachte positieve effecten van de maatregelen hadden zich ten tijde van de passende beoordeling namelijk nog niet voorgedaan, zodat deze bij die beoordeling dan ook nog niet vaststonden. Deze maatregelen mochten daarom niet als mitigerende maatregel in de passende beoordeling worden betrokken.

Het verwijderen van gebouwen en verhardingen. Een andere mitigerende maatregel betreft het verwijderen van cultuurhistorisch niet waardevolle gebouwen en verhardingen. Uit de bij de aanwijzingsbesluiten horende kaarten en exclaveringsformules volgt dat de te verwijderen bestaande gebouwen en verhardingen geen deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de realisatie van vervangend leefgebied voor de betrokken vogelsoorten op die locaties plaatsvindt buiten het Natura 2000-gebied. De realisatie van een dergelijk nieuw leefgebied kan daarom niet worden aangemerkt als een mitigerende maatregel (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:345, r.o. 32.4). Ook daarom mogen de verwachte voordelen van deze maatregel niet in de passende beoordeling worden betrokken bij de vraag of de negatieve gevolgen van de projecten kunnen worden voorkomen of verminderd.

Foto Rob Wertheim 7 augustus 2020

Bereikbaarheid in verband met COVID-19

In verband met de Corona/COVID-19-pandemie werken Joost oude Egbrink en Rob Wertheim zo veel mogelijk vanuit huis. Wij kunnen u in het voorkomende geval via een videoverbinding te woord staan, maar uiteraard ook via de andere gebruikelijke communicatiekanalen. Wij wensen u sterkte toe in deze bijzondere tijden.

Actualiteiten omgevingsrecht SAM Advocaten voorjaar 2020

SAM Advocaten treft wederom voorbereidingen voor de halfjaarlijkse SAM-symposia. Hier worden de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van het omgevingsrecht behandeld. Actuele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State staan centraal. Deelname is – na aanmelding – kosteloos en staat alleen open voor juristen en juridisch beleidsmedewerkers die werkzaam zijn bij gemeenten, provincies en waterschappen. Meldt u zich aan:

  • dinsdagmiddag 3 maart 2020, 13.00 uur: Dominicanenklooster, Assendorperstraat 27, 8012 DE Zwolle (info@wertheimadvocatuur.nl) (cursusleiders Susan Schaap en Rob Wertheim)
  • dinsdagmiddag 10 maart 2020, 13.00 uur: ECI Cultuurfabriek, ECI 13, 6041 MA Roermond, (info@wertheimadvocatuur.nl) (cursusleider Rob Wertheim)

Als u op deze dagen niet kunt, is er mogelijk ook nog plek op:

  • donderdagmiddag 12 maart 2020: Deventer (info@blokvoortadvocaten.nl) (cursusleiders Monique Blokvoort en Janike Haakmeester)
  • donderdagmiddag 19 maart 2020: Baarn (info@hbradvocaten.nl) (cursusleiders Monique Blokvoort en Janike Haakmeester)
  • donderdagmiddag 26 maart 2020: Arnhem (info@zypp.nl) (cursusleiders Ineke van Leeuwen en Eelco de Jong)

 

voorbeeld van een dia uit onze vorige presentatie (najaar 2019)

Geverifieerd door MonsterInsights