Radio Kootwijk. Mitigerende maatregel en overschrijding kritische depositiewaarde

Radio Kootwijk. Ondanks overschrijding KDW kan sprake zijn van mitigerende maatregel.

In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2020:1184 van 6 mei 2020 oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de vergunning van GS Gelderland aan Staatsbosbeheer o.g.v. artikel 19d Nbw 1998 (oud) voor de herontwikkeling en exploitatie van het voormalige zendercomplex Radio Kootwijk. Hierna volgen een paar hoofdpunten uit de uitspraak.

Beekprik. De omstandigheid dat de beekprik niet voorkomt in een spreng nabij het begin van de Hoog Buurloseweg, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat het verkeer over de Hoog Buurloseweg geen significante gevolgen voor deze soort heeft. Van belang is dat bij de passende beoordeling niet slechts de gevolgen van het project moeten worden bezien voor de aanwezige arealen van een habitattype of het aanwezige leefgebied van een soort, maar ook de gevolgen in het licht van verbeter- of uitbreidingsdoelstellingen van habitattypen of leefgebied van soorten (vgl. ECLI:NL:RVS:2016:864, r.o. 6.3). Ten onrechte is niet onderzocht of de sprengen een potentiële ontwikkellocatie voor de verbeter- of uitbreidingsdoelstelling van de beekprik vormen. Ook kan er niet van worden uitgegaan dat zich elders binnen het Natura 2000-gebied potentiële ontwikkellocaties bevinden of voldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn om de doelstelling voor de beekprik te realiseren.

Afvoer stikstof en verwijderen exoten. In de passende beoordeling staat dat door de toename van de hoeveelheid verkeersbewegingen van en naar Radio Kootwijk ten gevolge van de herontwikkeling ook de hoeveelheid stikstofdepositie op beschermde habitattypen enigszins toeneemt. Het effect is dicht bij de ontsluitingswegen het grootst. Er zullen mitigerende maatregelen getroffen worden (plaggen en verwijderen van exoten, als de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers). Het gaat hier om maatregelen die nu nog niet op die plekken worden uitgevoerd en deze maatregelen zijn dus een aanvulling op het bestaande regulier beheer. Deze maatregelen maken evenmin deel uit van het pakket herstelmaatregelen dat wordt getroffen in het kader van het PAS. De borging van deze maatregelen zal plaatsvinden door deze maatregelen op te nemen in de Nbw-vergunning.

Volgens de AbRvS zijn de maatregelen gericht op het teniet doen van de effecten van de stikstofdepositie op de beschermde habitattypen. De verwachte positieve effecten van deze maatregelen zijn betrokken bij de passende beoordeling van de negatieve effecten van de toename van stikstofdepositie door deze projecten. Dat betekent dat de maatregelen als mitigerende maatregelen (ook wel: beschermingsmaatregelen genoemd) zijn betrokken in die beoordeling. Deze maatregelen zijn naar hun aard ook geschikt om te worden ingezet als instandhoudings- of passende maatregelen. Uit de overwegingen 13 tot en met 13.8 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 (hierna: PAS-uitspraak) volgt dat dit er niet aan in de weg staat dat een dergelijke maatregel als mitigerende maatregel in een passende beoordeling kan worden betrokken bij de vraag of de negatieve gevolgen van een plan of project kunnen worden voorkomen mits gelet op de staat van instandhouding van de betrokken habitattypen of soorten verzekerd is dat hun behouddoelstelling is geborgd of in geval van een verbeter- of hersteldoelstelling, het realiseren van dat doel mogelijk blijft. Bovendien moet de maatregel verbonden zijn aan het specifieke plan of project. Daarnaast geldt dat de verwachte voordelen van maatregelen alleen dan in een passende beoordeling mogen worden betrokken als zij ten tijde van die beoordeling vaststaan.

Uit de PAS-uitspraak volgt dat de kritische depositiewaarde (KDW) niet als een absolute grenswaarde heeft te gelden voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen. De enkele omstandigheid dat de KDW van een habitattype wordt overschreden, betekent niet dat een maatregel die ertoe strekt de depositietoename die een project veroorzaakt weg te nemen niet als mitigerend kan worden gekwalificeerd.

Uiteindelijk gaat het hier toch mis. De verwachte positieve effecten van de maatregelen hadden zich ten tijde van de passende beoordeling namelijk nog niet voorgedaan, zodat deze bij die beoordeling dan ook nog niet vaststonden. Deze maatregelen mochten daarom niet als mitigerende maatregel in de passende beoordeling worden betrokken.

Het verwijderen van gebouwen en verhardingen. Een andere mitigerende maatregel betreft het verwijderen van cultuurhistorisch niet waardevolle gebouwen en verhardingen. Uit de bij de aanwijzingsbesluiten horende kaarten en exclaveringsformules volgt dat de te verwijderen bestaande gebouwen en verhardingen geen deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de realisatie van vervangend leefgebied voor de betrokken vogelsoorten op die locaties plaatsvindt buiten het Natura 2000-gebied. De realisatie van een dergelijk nieuw leefgebied kan daarom niet worden aangemerkt als een mitigerende maatregel (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:345, r.o. 32.4). Ook daarom mogen de verwachte voordelen van deze maatregel niet in de passende beoordeling worden betrokken bij de vraag of de negatieve gevolgen van de projecten kunnen worden voorkomen of verminderd.

Foto Rob Wertheim 7 augustus 2020

Bereikbaarheid in verband met COVID-19

In verband met de Corona/COVID-19-pandemie werken Joost oude Egbrink en Rob Wertheim zo veel mogelijk vanuit huis. Wij kunnen u in het voorkomende geval via een videoverbinding te woord staan, maar uiteraard ook via de andere gebruikelijke communicatiekanalen. Wij wensen u sterkte toe in deze bijzondere tijden.

Actualiteiten omgevingsrecht SAM Advocaten voorjaar 2020

SAM Advocaten treft wederom voorbereidingen voor de halfjaarlijkse SAM-symposia. Hier worden de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van het omgevingsrecht behandeld. Actuele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State staan centraal. Deelname is – na aanmelding – kosteloos en staat alleen open voor juristen en juridisch beleidsmedewerkers die werkzaam zijn bij gemeenten, provincies en waterschappen. Meldt u zich aan:

  • dinsdagmiddag 3 maart 2020, 13.00 uur: Dominicanenklooster, Assendorperstraat 27, 8012 DE Zwolle (info@wertheimadvocatuur.nl) (cursusleiders Susan Schaap en Rob Wertheim)
  • dinsdagmiddag 10 maart 2020, 13.00 uur: ECI Cultuurfabriek, ECI 13, 6041 MA Roermond, (info@wertheimadvocatuur.nl) (cursusleider Rob Wertheim)

Als u op deze dagen niet kunt, is er mogelijk ook nog plek op:

  • donderdagmiddag 12 maart 2020: Deventer (info@blokvoortadvocaten.nl) (cursusleiders Monique Blokvoort en Janike Haakmeester)
  • donderdagmiddag 19 maart 2020: Baarn (info@hbradvocaten.nl) (cursusleiders Monique Blokvoort en Janike Haakmeester)
  • donderdagmiddag 26 maart 2020: Arnhem (info@zypp.nl) (cursusleiders Ineke van Leeuwen en Eelco de Jong)

 

voorbeeld van een dia uit onze vorige presentatie (najaar 2019)

Enkel elektronisch kennisgeven van een omgevingsvergunning. Noot Rob

Rob schrijft een annotatie bij ABRvS 30 oktober 2019, nr. 201902254/1A1 en 201902255/1/A1, ECLI:NL:RVS:2019:3628, in het juridische tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht (AB 2020/39). Mag een bestuursorgaan kennisgeven van een omgevingsvergunning enkel via de elektronische weg (bijvoorbeeld op de eigen website of overheid.nl)? Uit de uitspraak blijkt dat dat niet altijd mag. Rob bespreekt de relevante wetgeving en laat zien dat de Raad van State nu strenger lijkt dan in een eerdere uitspraak. Ook gaat hij in op komende wijzigingen in de wetgeving. Hieronder vindt u de samenvatting van de uitspraak en de volledige annotatie.

Samenvatting uitspraak:

De Afdeling stelt voorop dat onder berichten als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de Awb ook mededelingen als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo moeten worden begrepen. Deze mededelingen zijn, anders dan de bekendmaking van een besluit op een aanvraag om omgevingsvergunning aan de aanvrager zelf, berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht. De strekking van artikel 2:14, tweede lid, van de Awb is om te waarborgen dat verzending van berichten niet uitsluitend elektronisch plaatsvindt, maar ook in bijvoorbeeld een (papieren) dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Dat is op grond van deze bepaling slechts anders indien bij wettelijk voorschrift is bepaald dat met een elektronische verzending kan worden volstaan. Naar het oordeel van de Afdeling betekent dit dat een wettelijke bepaling die enkel de mogelijkheid biedt om zekere berichten elektronisch te verzenden op zichzelf onvoldoende is om met een elektronische verzending te kunnen volstaan. Het moet gaan om een wettelijke bepaling waaruit volgt dat deze berichten bij uitsluiting elektronisch worden verzonden. Zoals het college onbetwist heeft gesteld, is vanaf het van kracht worden van de Verordening op de Gemeentepagina in het papieren huis-aan-huis-blad “Arnhemse Koerier” steeds expliciet vermeld dat bekendmakingen kunnen worden ingezien op www.overheid.nl of op afspraak. Ook voor zover Gelredome uitsluitend papieren publicaties bijhield, kon zij er op deze wijze al langere tijd van op de hoogte zijn dat zij voor kennisgevingen van verleende omgevingsvergunningen www.overheid.nl diende te raadplegen. De conclusie is dat de rechtbank […] terecht heeft overwogen dat de overschrijding door Gelredome van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen de omgevingsvergunningen […], Gelredome kan worden toegerekend en daarom niet verschoonbaar is.

Annotatie Rob:

1. In de afgedrukte uitspraak gaat het om de vraag of een te laat ingediend bezwaar tegen een omgevingsvergunning ontvankelijk is omdat van die vergunning enkel elektronisch mededeling is gedaan.

2. B&W Arnhem verlenen omgevingsvergunningen voor de transformatie van een kantoorgebouw tot 80 appartementen met een ondergeschikte welness-, fitness- en loungeruimte. Gelredome maakt te laat bezwaar. De termijnoverschrijding is volgens haar verschoonbaar omdat B&W Arnhem niet hadden mogen volstaan met een elektronische publicatie van de verleende omgevingsvergunningen. In de Verordening elektronische publicatie gemeente Arnhem is niet expliciet bepaald dat publicatie uitsluitend op elektronische wijze plaatsheeft. De rechtszekerheid vergt daarom dat tevens publicatie op andere wijze had plaatsgevonden, aldus Gelredome. De Afdeling volgt het betoog van Gelredome.

3. De omgevingsvergunningen uit de afgedrukte uitspraak zijn verleend met de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Relevant zijn de artikelen 3.8 en 3.9 Wabo, artikel 2:14 Awb en de genoemde verordening. Van een verleende omgevingsvergunning moet mededeling worden gedaan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het bevoegd gezag mag in zijn algemeenheid volstaan met een elektronische mededeling, maar alleen als dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. Volgens de Afdeling is namelijk artikel 2:14, lid 2, Awb ook gewoon van toepassing op mededelingen in de zin van artikel 3.9 Wabo. Eerder leek de Afdeling nog een andere opvatting toegedaan en louter elektronische mededelingen van verleende omgevingsvergunningen zonder grondslag in een wettelijk voorschrift mogelijk te achten. Zie mijn noot onder ABRvS 13 december 2017, AB 2018/133. Het oordeel in de hierboven afgedrukte uitspraak is mijns inziens in lijn met de wetstekst.

4. In de onderhavige zaak is er een wettelijk voorschrift dat elektronische kennisgevingen regelt, namelijk de genoemde verordening. In artikel 2 lid 2 van die verordening is echter niet meer bepaald dan dat het gemeentebestuur, in dit geval het college, ervoor kan kiezen om voor het doen van een kennisgeving gebruik te maken van het elektronische gemeenteblad. Daarmee is volgens de Afdeling “elektronische publicatie dus niet dwingend en bij uitsluiting voorgeschreven” (cursivering van mij, RSW). En dus hadden B&W Arnhem hier niet mogen volstaan met een elektronische kennisgeving.

5. Hiermee slaagt echter het beroep van Gelredome op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet. In het (papieren) huis-aan-huisblad werd namelijk vanaf het van kracht worden van de meerbedoelde verordening op de gemeentepagina steeds expliciet vermeld dat bekendmakingen konden worden ingezien op www.overheid.nl of op afspraak. Hoewel de verordening elektronische publicatie niet dwingend en bij uitsluiting voorschreef, kon Gelredome dus weten dat zij voor kennisgevingen van verleende omgevingsvergunningen www.overheid.nl diende te raadplegen, aldus in mijn woorden de Afdeling. Die redenering lijkt mij in het licht van artikel 6:11 Awb in het geval van een professionele partij als Gelredome te billijken.

6. Voor de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wabo zal artikel 3.8, eerste (vol)zin, van die wet volgens artikel 4.11, onderdeel B, van het voorstel van de Wet elektronische publicaties, Kamerstukken II 2018/19, 35218, nr. 2, gewijzigd worden. Die eerste volzin zal, als het voorstel wet wordt, komen te luiden:

“Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze.”
Daarbij wordt gedoeld op het in het wetsvoorstel genoemde nieuwe artikel 12 van de Bekendmakingswet, dat verwijst naar de verplicht in te voeren digitale publicatiebladen van provincies, gemeenten e.d. (het nieuwe artikel 2 Bekendmakingswet). Een vergelijkbare wijziging zal worden doorgevoerd in artikel 3.15 Wabo voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Een voordeel ten opzichte van de huidige verscheidenheid aan digitale vindplaatsen van bekendmakingen van met name lagere overheden is naar mijn oordeel dat de uitgifte van die bladen elektronisch zal geschieden op een algemeen toegankelijke wijze door middel van een door de Minister van BZK in stand gehouden digitale infrastructuur (het voorgestelde artikel 2, lid 8, Bekendmakingswet). Deze infrastructuur bestaat al en wordt ontsloten via overheid.nl. Het gebruik ervan door de decentrale overheden is thans nog vrijwillig, maar wordt met het achtste lid verplicht, aldus Kamerstukken II 2018/19, 35218, nr. 3, p. 38 (MvT). Papieren publicaties kunnen volgens de regering worden voortgezet, maar krijgen dan het karakter van een aanvullende service (MvT, p. 24). Overheidsorganisaties kunnen bovendien aanvullende voorzieningen treffen, zoals het ter beschikking stellen van geprinte publicaties op openbare plaatsen als stadhuis, bibliotheken en wijkbureaus, het beschikbaar stellen van computers op deze plaatsen om de publicaties te raadplegen en het op verzoek toezenden van geprinte publicaties (MvT, p. 25).Als dat in de toekomst niet gaat gebeuren, kan de positie van niet digitaal vaardige landgenoten mijns inziens in het gedrang komen.
7. Over het Wetsvoorstel elektronische publicaties heeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt (zie Kamerstukken II 2018/19, 35218, nr. 4). In haar advies over het momenteel eveneens aanhangige voorstel van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer heeft de Afdeling advisering echter gewezen op rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de Nationale ombudsman en Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Daarin is aandacht gevraagd voor personen die niet digitaal vaardig zijn (zie Kamerstukken II 2018/19, 35261, nr. 4, p. 4–5). Hoewel het voorstel van de Wet elektronische publicaties bijvoorbeeld op het punt van de uniformering van elektronische kennisgevingen van met name lagere overheden een verbetering vormt, zullen bestuursorganen blijvend aandacht moeten hebben voor de burger zonder digitale vaardigheden.

Inpassing natuurvergunning in bestemmingsplan. Noot Joost en Rob

Joost en Rob schrijven een annotatie bij ABRvS 9 oktober 2019, nr. 201709763/1/R2, ECLI:NL:RVS:2019:3417 in BR 2020/4. De uitspraak gaat onder meer over de inpassing in bestemmingsplannen van onherroepelijke vergunningen die op grond van de Wet natuurbescherming met gebruikmaking van het Programma Aanpak Stikstof zijn verleend. Hieronder vindt u de samenvatting van de uitspraak en de volledige annotatie.

Samenvatting uitspraak:

Onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, overweegt de Afdeling dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof van Justitie daaraan stelt. Gelet hierop had een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs nieuwe gegevens of inzichten kunnen opleveren over de significante effecten van de ontwikkelingsmogelijkheden waarvoor een melding op grond van het PAS is gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling is bijlage 4 van de planregels, voor zover daarin wordt verwezen naar vergunningen en meldingen die met gebruikmaking van het PAS zijn verleend, respectievelijk op basis van het PAS zijn gedaan, dan ook in strijd met artikel 2.8, eerste en derde lid, van de Wnb vastgesteld.

Annotatie Joost en Rob:

1. Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voorzag in een programmatische aanpak van de stikstofproblematiek in stikstofgevoelige Natura-2000-gebieden. Vanaf de inwerkingtreding van het programma kon bij de verlening van
toestemming voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken gebruik worden gemaakt van het programma en de daaraan ten grondslag gelegde passende beoordeling. Als een activiteit paste binnen de depositieruimte die in het
PAS is onderzocht, kon het bevoegd gezag onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, de natuurvergunning verlenen. 2. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling een tweetal uitspraken gedaan over het PAS.  De Afdeling is – kort gezegd – tot het oordeel gekomen dat het PAS onverbindend is en niet langer als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt. Zie ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604.
3. Voor een bestemmingsplan dat mogelijk significant negatieve effecten op Natura-2000-gebieden kan hebben, moet een passende beoordeling worden gemaakt. Er geldt geen verplichting tot het maken van een passende beoorde-ling als het plan een herhaling of voortzetting is van een project ten aanzien waarvan eerder een passende beoordeling is gemaakt (een zogenoemde één-op-één-inpassing) en een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat project. Dit volgt uit artikel 2.8, lid 2, Wet natuurbescherming. In de planregels kan bijvoorbeeld verwezen worden naar een eerdere natuurvergunning. Uit een oogpunt van
rechtszekerheid moet dan volstrekt duidelijk zijn welke natuurvergunning in de planregels wordt ingepast, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de datum en het kenmerk van de vergunning. Zie ABRvS 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1515, r.o. 49.9, en ABRvS 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1185, r.o. 5.7. In deze beide uitspraken spreekt de Afdeling ook telkens van onherroepelijke vergunningen.
4. In de (sterk verkort) afgedrukte uitspraak oordeelt de Afdeling in r.o. 16.3 dat de uitzondering om voor een bestemmingsplan een passende beoordeling op te stellen niet geldt in geval van inpassing van natuurvergunningen die met gebruikmaking van het PAS zijn verleend. Volgens de Afdeling had een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs nieuwe gegevens of inzichten kunnen opleveren over de significante effecten van de ontwikkelingsmogelijkheden waarvoor met gebruikmaking van het PAS een natuurvergunning is verleend.
5. Dit oordeel van de Afdeling roept bij ons vragen op. De eerste vraag die zich opdringt is of de Afdeling ook de houdbaarheid van andere passende beoordelingen dan die van het PAS wil beoordelen in het kader van een bestemmingsplanprocedure waar de vraag voorligt of een onherroepelijke natuurvergunning planologisch kan worden ingepast. In de afgedrukte uitspraak heeft de Afdeling de houdbaarheid van de passende beoordeling gekoppeld aan haar eigen oordeel over het PAS. Doet zich alleen dan de situatie voor dat een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van een plan of project? Of kan men voortaan altijd de passende beoordeling van een onherroepelijke natuurvergunning ter discussie stellen als die vergunning (één-op-één) in een bestemmingsplan wordt ingepast?
6. Een andere vraag die wij ons stellen is of een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, lid 1, onder c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) (en bijvoorbeeld de
activiteit bouwen in de zin van artikel 2.1, lid 1, onder a, Wabo) zonder nieuwe passende beoordeling kan worden verleend als er met gebruikmaking van de passende beoordeling van het PAS al een natuurvergunning is verleend
en onherroepelijk is geworden. Het antwoord lijkt bevestigend te moeten luiden. Volgens ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, r.o. 32.7, behoudt zo’n natuurvergunning immers het rechtsgevolg dat zij heeft. De aanvraag
om een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken (en bijvoorbeeld de activiteit bouwen) hoeft gelet op artikel 2.2aa, aanhef en onder a, Besluit omgevingsrecht alleen nog betrekking te hebben op die activiteit(en) en
niet tevens op een Natura-2000-activiteit, omdat immers in ons voorbeeld de vergunning, bedoeld in artikel 2.7, lid 2, Wnb, al verleend is.
7. Kan echter zo’n planologische afwijkomgevingsvergunning tezamen met de natuurvergunning bij een eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan één-op-één in dat bestemmingsplan worden ingepast? Dat kan gelet op de
afgedrukte uitspraak dus niet. Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd. Er is echter een relevant verschil tussen het verlenen van een omgevingsvergunning en een natuurvergunning enerzijds en de vaststelling van een bestemmingsplan anderzijds. De natuurvergunning is afgegeven ten behoeve van een project, een bestemmingsplan zal kwalificeren als plan in de zin van artikel 2.8, lid 1, Wnb. Dat er een passende beoordeling voor een project is verricht, zegt op zichzelf nog niets over de vraag of er een passende beoordeling moet worden verricht voor een plan, en andersom: voor een plan kan een passende beoordeling zijn verricht, maar dat zegt nog niets over de voor
het project te verrichten passende beoordeling. Vergelijk wat de Europese Commissie over laatstbedoelde situatie in haar mededeling Beheer van Natura-2000-gebieden, De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (92/43/EG) schrijft: “Waar een of meer specifieke projecten in algemene zin maar niet in termen van projectdetails deel uitmaken van een plan, stelt de gemaakte beoordeling op planniveau de specifieke projecten niet vrij van de beoordelingsvereisten van artikel 6, lid 3, in een later stadium, wanneer er veel meer details over bekend zijn.” (PbEU 2019, C33/26)
Bedenk daarbij dat een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Als de ondeugdelijke passende beoordeling van het PAS in geval van een onherroepelijke natuurvergunning zonder meer één-op-één zou mogen worden
vertaald in een bestemmingsplan, zou zij, zolang het bestemmingsplan blijft gelden, telkens blijven doorwerken. Dat brengt ons echter weer bij de vragen van ons punt 5 hierboven, namelijk of men een verrichte passende beoordeling
altijd kan betwisten bij inpassing van een natuurvergunning in een bestemmingsplan, of alleen als die passende beoordeling, zoals bij het PAS, al een keer door de rechter is gewraakt.

R.S. Wertheim & J. oude Egbrink

Geverifieerd door MonsterInsights