Samen met zijn universitaire collega’s Bas Tadema en Hanna Tolsma heeft Rob in de bundel “Regie, regie, regie” een hoofdstuk over vroegtijdige participatie in het omgevingsrecht geschreven. Hieronder vindt u een uittreksel uit dat hoofdstuk. Het volledige boek is te bestellen op https://www.boom.nl/juridisch/100-17320_Regie-regie-regie.
Enkele passages uit het hoofdstuk (onder weglating van de voetnoten):
“VROEGTIJDIGE PARTICIPATIE IN HET OMGEVINGSRECHT.
WIE HEEFT DE REGIE?
Bas Tadema, Hanna Tolsma en Rob Wertheim
1 INLEIDING
Burgerparticipatie is een onderwerp dat volop in de belangstelling staat. Gelet op de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat, is het belangrijk om mensen vroegtijdig en zorgvuldig te betrekken bij de totstandkoming en uitvoering van beleid in de fysieke leefomgeving. Burgerbetrokkenheid wordt in de praktijk op verschillende manieren georganiseerd, bijvoorbeeld in raadspanels, ontwerpateliers, stadsgesprekken, co-creatiebijeenkomsten, inloopspreekuren, discussiefora, enquêtes, internetconsultaties of burgerfora. Om de ontwikkeling van participatie in de praktijk te schetsen wordt in de bestuurskundige literatuur onderscheid gemaakt tussen verschillende generaties van burgerbetrokkenheid die nu in de praktijk naast elkaar bestaan (inspraak, deliberatie en burgerinitiatieven). Inspraak van burgers bij besluitvorming is ook juridisch al tientallen jaren geborgd in wetgeving. Vernieuwing is nodig om de meer recente ontwikkelingen in de praktijk ook een plaats te geven in de wet, zo is de gedachte. Daarom voorziet de Wet versterking participatie op decentraal niveau in een verbreding van de huidige decentrale inspraakverordeningen tot een participatieverordening. Deze participatieverordening op gemeentelijk, provinciaal en waterschapsniveau ziet op al het beleid. Daarnaast regelen verschillende bijzondere bestuursrechtelijke wetten participatie bij de totstandkoming van specifieke soorten besluiten, waaronder de Omgevingswet (Ow), die ziet op de fysieke leefomgeving.”
(…)
Eerst beschrijven we de wijze waarop deze vroegtijdige participatie in het stelsel van de Omgevingswet is vastgelegd voor het omgevingsplan, de omgevingsvergunning en het projectbesluit (par. 2). Vervolgens analyseren wij het juridisch kader vanuit het perspectief van regie. Wie heeft de regie op het proces? Zijn de rollen verdeeld tussen wetgever, uitvoering en private partijen, en zo ja, hoe (par. 3)? En tot slot verkennen we de juridische kansen en risico’s van de wijze waarop de regie op participatie in de Omgevingswet is vastgelegd (par. 4). Hier besteden we aandacht aan de keuze om vanuit het Rijk geen juridische kaders te geven voor de wijze van de inrichting van het proces van vroegtijdige participatie en signaleren we dat het Rijk wel via informele instrumenten regie probeert te voeren over hoe dat proces decentraal plaatsvindt. Vervolgens analyseren we de doelen van vroegtijdige participatie en in het bijzonder de relatie tot het versnellen van besluitvorming.
(…)
5 TOT SLOT
Participatie is een veelgebruikte term in de Omgevingswet en de daaronder hangende regelgeving. Het ontbreekt op die plekken echter aan een definitie en de vorm en inhoud van participatie worden ook grotendeels ongeregeld gelaten. De formele wetgever en de materiële wetgever op Rijksniveau lijken in het omgevingsrecht de regie voor participatie dus uit handen te hebben gegeven. Door het gebrek aan kader ligt het risico op het nastreven van onduidelijke of zelfs innerlijk tegenstrijdige participatiedoelen op de loer. Andere partijen dan de wetgevers op Rijksniveau, zoals de decentrale overheid of de initiatiefnemer, zullen in het voorkomende geval moeten bepalen of er, los van de in het voorkomende geval verplichte inspraak op grond van de UOV, (vroegtijdige) participatie plaatsheeft en in welke vorm dat dan moet gebeuren. Op hun mogelijkheden en hun rolverdeling zijn wij hierboven ingegaan voor drie belangrijke instrumenten uit de Omgevingswet, te weten het omgevingsplan, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Nu al ziet men aanzetten tot het herpakken van de regie, maar dan met informele instrumenten en beleidsregels. Naar te hopen valt, leidt het gebrek aan richting vanuit de wetgeving op Rijksniveau tot nieuwe vormen van regie en een bloei van vroegtijdige participatie en draagt zulke participatie bij aan een zorgvuldige besluitvorming in het omgevingsrecht die door de betrokkenen, ondanks hun vaak tegenstrijdige belangen, als rechtvaardig kan worden aanvaard.”