Rob gaat hieronder in op het belangrijke arrest HvJ EU 14 januari 2021, C-826/18, ECLI:EU:C:2021:7 (St. Varkens in Nood e.a.).
Eind 2018 stelde de rechtbank Limburg aan het Hof van Justitie EU prejudiciële vragen over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en artikel 6:13 Awb. Ik schreef daar een annotatie bij in AB 2019/177. Op 14 januari 2021 wees het Hof arrest. Ik geef hieronder mijn korte en voorlopige impressie van het arrest.
In de Limburgse zaak waar het Hof zich nu over heeft uitgelaten, gaat het om een omgevingsvergunning “bouwen” en “milieu” voor een varkensstal. De stal valt vanwege de dierenaantallen onder artikel 6 lid 1 onder a van het Verdrag van Aarhus gelezen in samenhang met punt 15 van bijlage I bij dat verdrag. De vraag is wie gelet op dat Verdrag allemaal toegang moeten hebben tot de rechter.
Het Hof maakt duidelijk dat op grond van artikel 9 lid 2 Verdrag van Aarhus alleen leden van het “betrokken publiek” die aan bepaalde voorwaarden voldoen, toegang hebben tot de rechter, en dus niet het publiek in het algemeen (r.o. 36). Mijn kort-door-de-bocht-vertaling naar Nederlands recht: alleen belanghebbenden kunnen een beroepsrecht aan artikel 9 lid 2 Verdrag van Aarhus ontlenen. Het gaat in artikel 9 lid 2 kort gezegd om “enig besluit, handelen en nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6” Verdrag van Aarhus (zoals de Limburgse varkensstal). Waar in artikel 6 her en der “publiek” staat, moet “betrokken publiek” worden gelezen (r.o. 39 e.v.).
De dierenarts die op 20 km van de op te richten stal woont, kan dus geen beroepsrecht ontlenen aan artikel 9 lid 2. Vist zij echter per definitie achter het net? Het Hof wijst nog op artikel 9 lid 3 Verdrag van Aarhus. Een lidstaat kan het “publiek” een ruimer recht op inspraak in het besluitvormingsproces toekennen, wat mag op grond van artikel 3 lid 5 Verdrag van Aarhus (r.o. 47). In dat geval vallen rechtsvorderingen onder artikel 9 lid 3. Voor de in artikel 9 lid 3 bedoelde beroepen kunnen criteria worden gesteld; lidstaten kunnen procedureregels vaststellen inzake de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om dergelijke beroepen in te stellen (r.o. 49). Bepaalde categorieën van “leden van het publiek” mag niet elk recht van beroep worden ontzegd (r.o. 50). Artikel 9, lid 3, Verdrag van Aarhus verzet zich er dus tegen dat leden van het „publiek” in de zin van dit verdrag op geen enkele wijze toegang tot de rechter kunnen krijgen om zich te beroepen op door het nationale milieurecht van een lidstaat verleende ruimere rechten op inspraak in het besluitvormingsproces (r.o. 51). Maar toegang tot de rechter via artikel 9 lid 3 kan naar nationaal recht wel afhankelijk worden gesteld van deelname aan de voorbereidingsprocedure voor het bestreden besluit (r.o. 69).
Terug naar artikel 9 lid 2, waar dat laatste anders ligt. De leden van het “betrokken publiek” moeten de daar bedoelde handelingen in rechte kunnen aanvechten, ongeacht de rol die zij bij de behandeling van de aanvraag hebben kunnen spelen. Lidstaten mogen de ontvankelijkheid van een dergelijk beroep niet afhankelijk stellen van deelname aan de voorbereidingsprocedure van het bestreden besluit (r.o. 55 en antwoord 2). Milieubeschermingsorganisaties worden geacht een voldoende belang te hebben c.q. rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt (r.o. 57). Mijn voorlopige vertaling naar Nederlands recht: bij handelingen die onder artikel 9 lid 2 Verdrag van Aarhus vallen, hoeven milieubeschermingsorganisaties en belanghebbenden (“betrokken publiek”) niet mee te doen met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en geldt artikel 6:13 Awb dus in zoverre niet. In het uiteindelijke antwoord 2 op de prejudiciële vragen spreekt het Hof alleen van “niet-gouvernementele organisaties die deel uitmaken van het in artikel 2, punt 5 van dat verdrag bedoelde ‘betrokken publiek’” en dus niet tevens van het “betrokken publiek” als zodanig. Misschien komt dat doordat in de Limburgse zaak naast de milieuclubs als Varkens in Nood alleen werd geprocedeerd door de genoemde dierenarts, die niet tot het betrokken publiek behoorde, en dus niet door natuurlijke personen die wel tot het betrokken publiek behoorden. Aan zulke belanghebbenden/natuurlijke personen hoefde het Hof in het antwoord dus geen expliciete aandacht meer te besteden, is mijn voorlopige interpretatie.
Aan de onderdelenfuik die in artikel 6:13 Awb wordt gelezen, komt het Hof niet meer toe (r.o. 68).
Een van de belangrijke lessen van dit arrest is dus: in ieder geval milieuclubs (en naar mij lijkt andere belanghebbenden/leden van het betrokken publiek) hoeven voor een ontvankelijk beroep niet meer te hebben meegedaan met de UOV/de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo in zaken die onder artikel 9 lid 2 jo. artikel 6 Verdrag van Aarhus vallen.
Rob Wertheim, 15 januari 2021