Met zijn universitaire collega Hanna Tolsma schrijft Rob in AB 2024/341 een annotatie over de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:373, en 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1139. De annotatie gaat over de twee volgende zaken:
- Bewonersvereniging Zandzoom I. Feitelijke werkzaamheden ontbreken. Gelet op het Verdrag van Aarhus gaat de Afdeling de verwijtbaarheid hiervan na, nu de vereniging kort voor het einde van de beroepstermijn is opgericht.
- Bewonersvereniging Zandzoom II. Indien een algemene belangenbehartiger ontvankelijk is vanwege het indienen van een zienswijze worden feitelijke werkzaamheden betrokken bij de relativiteitstoets ten aanzien van materiële beroepsgronden.
De uittreksel van de annotatie is hieronder opgenomen. De volledige annotatie vindt u in AB 2024/341 (voor abonnees).
Noot
Auteur: H.D. Tolsma & R.S. Wertheim*
(,,,,,
1. Bovenstaande uitspraak en de hiervoor gepubliceerde uitspraak in AB 2024/340 (ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:373) gaan beide over de in Heiloo zetelende Bewonersvereniging Zandzoom (Zandzoom). In beide zaken oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: Afdeling) dat Zandzoom niet kan opkomen voor de algemene belangen die in haar statuten staan vermeld, vanwege het ontbreken van feitelijke werkzaamheden. Eerst in het kader van de belanghebbendheidtoets (art. 1:2 Awb, procedurele ontvankelijkheid), vervolgens in het kader van de relativiteitstoets (art. 8:69a Awb, materiële ontvankelijkheid). Beide uitspraken zijn het signaleren waard. Opvallend aan de uitspraak van 31 januari 2024 is dat de Afdeling zichzelf met het oog op het Verdrag van Aarhus de aanvullende vraag stelt of het ontbreken van feitelijke werkzaamheden gepardonneerd kan worden nu de vereniging relatief kort voor het einde van de beroepstermijn is opgericht. Opvallend aan de uitspraak van maart is dat de Afdeling de rechtspraak over toepassing van het relativiteitsvereiste bij algemene belangenbehartigers nuanceert en daarbij — anders dan voorheen — de feitelijke werkzaamheden betrekt. In deze annotatie geven we eerst kort een overzicht van de algemene lijnen in de rechtspraak over de ontvankelijkheid van algemene belangenbehartigers (onder 2), daarna bespreken wij in hoeverre de bovenstaande uitspraak afwijkt van die eerdere rechtspraak en concluderen we dat de nuancering een logische stap is gelet op de rechtsontwikkeling na het Varkens in Nood-arrest (onder 3–5). Hierna bespreken we de beide Zandzoom-uitspraken vanuit het prspectief van het Verdrag van Aarhus (onder 6–8) en we ronden de noot af met een slotopmerking (onder 9).
(Zie voor de hier weggelaten delen van de annotatie in AB 2024/341).
9. De toegang tot de rechter van algemene belangenbehartigers staat op dit moment volop in de belangstelling. Het gaat dan met name om de toegang in het civiele recht op grond van art. 3:305a BW. Moeten er nadere eisen gesteld worden aan de representativiteit? En zo ja, hoe dan? Het kabinet heeft onderzoek aangekondigd (Regeerprogramma, p. 85, bijlage Kamerstukken II 2023/24, 36471, nr. 96). De ontwikkelingen in het civiele recht roepen ook vragen op naar de toegangseisen in het bestuursrecht. Het bestuursrecht kent geen representativiteitsvereiste voor algemene belangenbehartigers; de eis van feitelijke werkzaamheden vervult evenwel een vergelijkbare functie. Zie uitgebreid R. Stolk, ‘Representativiteitsvereiste bij belangenorganisaties: onnodige drempel of onmisbare waarborg?’, O&A 2024/39, p. 72–87, en A.K. Veldkamp, ‘Als het publiek procedeert voor de publieke zaak’, JBplus 2024/11.